Summary
French to Dutch: more detail...
- alarmer:
-
Wiktionary:
- alarmer → alarm slaan, alarmeren, verontrusten
French
Detailed Translations for alarmer from French to Dutch
alarmer:
alarmer verbe (alarme, alarmes, alarmons, alarmez, alarment, alarmais, alarmait, alarmions, alarmiez, alarmaient, alarmai, alarmas, alarma, alarmâmes, alarmâtes, alarmèrent, alarmerai, alarmeras, alarmera, alarmerons, alarmerez, alarmeront)
-
alarmer (avertir; alerter; inquiéter; mettre en garde contre; angoisser; effrayer)
-
alarmer (effrayer; angoisser)
ongerust maken-
ongerust maken verbe (maak ongerust, maakt ongerust, maakte ongerust, maakten ongerust, ongerust gemaakt)
-
-
alarmer (inquiéter; avertir; mettre en garde contre)
-
alarmer (faire peur à; consterner; épouvanter; faire peur; intimider; angoisser; terroriser; tyranniser)
verschrikken; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; angst aanjagen-
doen schrikken verbe
-
angst aanjagen verbe (jaag angst aan, jaagt angst aan, joeg angst aan, joegen angst aan, angst aangejaagd)
Conjugations for alarmer:
Présent
- alarme
- alarmes
- alarme
- alarmons
- alarmez
- alarment
imparfait
- alarmais
- alarmais
- alarmait
- alarmions
- alarmiez
- alarmaient
passé simple
- alarmai
- alarmas
- alarma
- alarmâmes
- alarmâtes
- alarmèrent
futur simple
- alarmerai
- alarmeras
- alarmera
- alarmerons
- alarmerez
- alarmeront
subjonctif présent
- que j'alarme
- que tu alarmes
- qu'il alarme
- que nous alarmions
- que vous alarmiez
- qu'ils alarment
conditionnel présent
- alarmerais
- alarmerais
- alarmerait
- alarmerions
- alarmeriez
- alarmeraient
passé composé
- ai alarmé
- as alarmé
- a alarmé
- avons alarmé
- avez alarmé
- ont alarmé
divers
- alarme!
- alarmez!
- alarmons!
- alarmé
- alarmant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Translation Matrix for alarmer:
Synonyms for "alarmer":
Wiktionary Translations for alarmer:
alarmer
verb
alarmer
-
(term, rare, sens étymologique) Faire prendre les armes à une garnison.
- alarmer → alarm slaan; alarmeren
verb
-
door alarm oproepen of bijeenroepen
-
ongerust maken, zorgen baren
External Machine Translations: