Interglot - contrôle: French and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Remove Ads

Summary

French to Dutch: more detail...

contrôle:
- beheer; toezicht; controle; bewaking; zeggenschap; hoede; zorg; bescherming; surveillance; test; proef; inspectie; keuring; beheersing; mate van bekwaamheid; zelfbeheersing; controleren; besturingselement; quarantaine; bedwang; keurkamer; validatie
- besturing
contrôler:
- controleren; nakijken; nagaan; beheersen; intomen; beteugelen; checken; verifiëren; natrekken; bekijken; inspecteren; bezichtigen; testen; examineren; overhoren; toetsen; onder de knie hebben; leerstof beheersen; overheersen; domineren; de overhand hebben; verifieren; zekerstellen
Wiktionary:
- contrôle → check-up, controle, supervisie, verificatie, opzicht, toezicht, keuring
- contrôle → controle
- contrôler → beheersen, controleren, keuren, nakijken, natrekken
- contrôler → checken, inspecteren, controleren, beheersen, besturen, toezicht houden, surveilleren, toetsen, keuren
User Contributed Translations for contrôle:
- nazicht

Dutch to French: more detail...

controle:
- surveillance; contrôle; supervision; inspection; gestion; garde; traitement; maîtrise; maîtrise de soi; contrôle de soi; inspection de billets; contrôle de billets
Wiktionary:
- controle → contrôle
- controle → vérification, examen, contrôle

French

Detailed Translations for contrôle from French to Dutch

contrôlé:

Synonyms for "contrôlé":

maîtrisé; vaincu; dominé; asservi; possédé; pointé; visé

contrôle:

contrôle [le ~] nom

le contrôle (gestion; surveillance; supervision; garde)
het beheer; het toezicht; de controle; de bewaking; de zeggenschap; de hoede; de zorg; de bescherming
- beheer [het ~] nom
- toezicht [het ~] nom
- controle [de ~] nom
- bewaking [de ~ (v)] nom
- zeggenschap [de ~ (v)] nom
- hoede [de ~] nom
- zorg [de ~] nom
- bescherming [de ~ (v)] nom
le contrôle (surveillance; supervision; inspection; gestion; garde; traitement)
de bewaking; de controle; de surveillance; de hoede
- bewaking [de ~ (v)] nom
- controle [de ~] nom
- surveillance [de ~] nom
- hoede [de ~] nom
le contrôle (test; examen; vérification; recherche; enquête; exploration; étude)
de test; de proef
- test [de ~ (m)] nom
- proef [de ~ (m)] nom
le contrôle (inspection)
de controle; de inspectie
- controle [de ~] nom
- inspectie [de ~ (v)] nom
le contrôle (inspection)
de keuring
- keuring [de ~ (v)] nom
le contrôle (niveau de capacité; maîtrise)
de beheersing; mate van bekwaamheid
- beheersing [de ~ (v)] nom
- mate van bekwaamheid [znw.] nom
le contrôle (maîtrise de soi; maîtrise; contrôle de soi)
de controle; de zelfbeheersing; de beheersing
- controle [de ~] nom
- zelfbeheersing [de ~ (v)] nom
- beheersing [de ~ (v)] nom
le contrôle
controleren
- controleren [znw.] nom
le contrôle
besturingselement
- besturingselement
le contrôle
de quarantaine
- quarantaine [de ~] nom
le contrôle (contrainte)
het bedwang
- bedwang [het ~] nom
le contrôle (chambre de contrôle)
keurkamer
- keurkamer [znw.] nom
le contrôle (validation)
validatie
- validatie

contrôle

contrôle
de besturing
- besturing [de ~ (v)] nom

Translation Matrix for contrôle:

Noun	Related Translations	Other Translations
bedwang	contrainte; contrôle
beheer	contrôle; garde; gestion; supervision; surveillance	canalisation; comité directeur; conduite; cordage; câble; direction; fil; filet; gestion; gouvernement; management
beheersing	contrôle; contrôle de soi; maîtrise; maîtrise de soi; niveau de capacité
bescherming	contrôle; garde; gestion; supervision; surveillance	défense; protection; protection des données; sauvegarde; sécurité
besturing	contrôle	administration; comportement; conduite; direction; employés; navigation; personnel; pilotage; service
bewaking	contrôle; garde; gestion; inspection; supervision; surveillance; traitement
controle	contrôle; contrôle de soi; garde; gestion; inspection; maîtrise; maîtrise de soi; supervision; surveillance; traitement	contrôle de billets; inspection de billets
controleren	contrôle	audit
hoede	contrôle; garde; gestion; inspection; supervision; surveillance; traitement
inspectie	contrôle; inspection	enquête; examen; exploration; inspection; investigation; recherche
keuring	contrôle; inspection
keurkamer	chambre de contrôle; contrôle
mate van bekwaamheid	contrôle; maîtrise; niveau de capacité
proef	contrôle; enquête; examen; exploration; recherche; test; vérification; étude	audition; essai; expérience; tentative; test
quarantaine	contrôle	quarantaine
surveillance	contrôle; garde; gestion; inspection; supervision; surveillance; traitement
test	contrôle; enquête; examen; exploration; recherche; test; vérification; étude	composition; examen; interrogation écrite; test; épreuve écrite
toezicht	contrôle; garde; gestion; supervision; surveillance
zeggenschap	contrôle; garde; gestion; supervision; surveillance	autorité; pouvoir; son mot à dire; tutelle
zelfbeheersing	contrôle; contrôle de soi; maîtrise; maîtrise de soi
zorg	contrôle; garde; gestion; supervision; surveillance	assistance; chagrin; hospitalisation; inquiétude; malheur; peine; préoccupation; soins; soins médicaux; souci; soucis; souffrance; tourment; tristesse
Verb	Related Translations	Other Translations
controleren		audit; contrôler; corriger; effectuer; enquêter; examiner; faire subir un test; faire une inspection de; inspecter; mettre à l'épreuve; parcourir; recalculer; rechercher; refaire le calcul; revoir; réviser; soumettre à un test; tester; vérifier; étudier
Not Specified	Related Translations	Other Translations
besturingselement	contrôle
test		test
validatie	contrôle; validation	contrôle serveur de validation; validateur; validation
Modifier	Related Translations	Other Translations
hoede		attentif; attentionné; attentive; attentivement; avec circonspection; avec prudence; avec précaution; avec vigilance; circonspect; en éveil; prudemment; prudent; réfléchi; vigilant

Synonyms for "contrôle":

audit; diagnostic; vérification; empire; autorité; influence; domination; prestige; maîtrise; ascendant; pouvoir; emprise; augmente; aigrit; aggrave; avive; corse; envenime; expérience; pratique; apprentissage; habitude; expérimentation; épreuve; essai; observation; étude; démonstration; recherche; test; application; tentative; constatation; habileté; orthogénie; planning familial; pointage; appel; pointe; clou; aiguille; carré; pique; trace; quadrillage; carroyage; régulation; normalisation; dispatching; équilibrage; progressivité; répartition; self-contrôle; flegme; supervision; surveillance; vigilance; garde; inspection; attention; tutelle; administration; dépendance; protection; contrainte; expertise; examen; recensement; confirmation

Wiktionary Translations for contrôle:

contrôle

noun

désuet|fr État nominatif des personnes qui appartenir à un corps, à une troupe.
- contrôle → check-up; controle; supervisie; verificatie; opzicht; toezicht

contrôle

noun

toezicht, inspectie, onderzoek, nazien
- controle → contrôle
proces van het keuren
- keuring → contrôle; examen; révision

Cross Translation:

From	To	Via
• contrôle	→ controle	↔ check — an inspection or examination

contrôler:

contrôler verbe (contrôle, contrôles, contrôlons, contrôlez, contrôlent, contrôlais, contrôlait, contrôlions, contrôliez, contrôlaient, contrôlai, contrôlas, contrôla, contrôlâmes, contrôlâtes, contrôlèrent, contrôlerai, contrôleras, contrôlera, contrôlerons, contrôlerez, contrôleront)

contrôler (vérifier; réviser; revoir; examiner; corriger; soumettre à un test; effectuer; rechercher; étudier; enquêter; inspecter; tester; recalculer; mettre à l'épreuve; faire subir un test)
controleren; nakijken; nagaan
- controleren verbe (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)
- nakijken verbe (kijk na, kijkt na, keek na, keken na, nagekeken)
- nagaan verbe (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)
contrôler (brider; réprimer; maîtriser; dominer; refréner; dompter)
beheersen; intomen; beteugelen
- beheersen verbe (beheers, beheerst, beheersde, beheersden, beheerst)
- intomen verbe (toom in, toomt in, toomde in, toomden in, ingetoomd)
- beteugelen verbe (beteugel, beteugelt, beteugelde, beteugelden, beteugeld)
contrôler (vérifier; examiner)
checken; verifiëren; natrekken; nagaan
- checken verbe (check, checkt, checkte, checkten, gecheckt)
- verifiëren verbe (verifiëer, verifiëert, verifiëerde, verifiëerden, geverifiëerd)
- natrekken verbe (trek na, trekt na, trok na, trokken na, nagetrokken)
- nagaan verbe (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)
contrôler (passer en revue; visiter; regarder; examiner; contempler; considérer; voir; inspecter; surveiller; observer; faire une inspection de; soumettre à une inspection)
bekijken; inspecteren; bezichtigen
- bekijken verbe (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
- inspecteren verbe (inspecteer, inspecteert, inspecteerde, inspecteerden, geïnspecteerd)
- bezichtigen verbe (bezichtig, bezichtigt, bezichtigde, bezichtigden, bezichtigd)
contrôler (examiner; interroger; faire passer un examen; tester; soumettre à un test; inspecter; enquêter; faire subir un test)
testen; examineren; overhoren; toetsen
- testen verbe (test, testte, testten, getest)
- examineren verbe (examineer, examineert, examineerde, examineerden, geëxamineerd)
- overhoren verbe (overhoor, overhoort, overhoorde, overhoorden, overhoord)
- toetsen verbe (toets, toetst, toetste, toetsten, getoetst)
contrôler (maîtriser la matière; maîtriser)
onder de knie hebben; leerstof beheersen
- onder de knie hebben verbe
- leerstof beheersen verbe
contrôler (dominer; avoir le dessus; maîtriser; l'emporter sur)
overheersen; domineren; de overhand hebben
- overheersen verbe (overheers, overheerst, overheerste, overheersten, overheerst)
- domineren verbe (domineer, domineert, domineerde, domineerden, gedomineerd)
- de overhand hebben verbe (heb de overhand, hebt de overhand, heeft de overhand, had de overhand, hadden de overhand, de overhand gehad)
contrôler (vérifier)
verifieren; zekerstellen; nagaan
- verifieren verbe
- zekerstellen verbe (stel zeker, stelt zeker, stelde zeker, stelden zeker, zekergesteld)
- nagaan verbe (ga na, gaat na, ging na, gingen na, nagegaan)
contrôler
controleren
- controleren verbe (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)

Conjugations for contrôler:

Présent

contrôle
contrôles
contrôle
contrôlons
contrôlez
contrôlent

imparfait

contrôlais
contrôlais
contrôlait
contrôlions
contrôliez
contrôlaient

passé simple

contrôlai
contrôlas
contrôla
contrôlâmes
contrôlâtes
contrôlèrent

futur simple

contrôlerai
contrôleras
contrôlera
contrôlerons
contrôlerez
contrôleront

subjonctif présent

que je contrôle
que tu contrôles
qu'il contrôle
que nous contrôlions
que vous contrôliez
qu'ils contrôlent

conditionnel présent

contrôlerais
contrôlerais
contrôlerait
contrôlerions
contrôleriez
contrôleraient

passé composé

ai contrôlé
as contrôlé
a contrôlé
avons contrôlé
avez contrôlé
ont contrôlé

divers

contrôle!
contrôlez!
contrôlons!
contrôlé
contrôlant

1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for contrôler:

Noun	Related Translations	Other Translations
bezichtigen		examiner; inspection; visite
controleren		audit; contrôle
testen		tests; épreuves
Verb	Related Translations	Other Translations
beheersen	brider; contrôler; dominer; dompter; maîtriser; refréner; réprimer	apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; gouverner; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; régner; réprimer; se commander; se contenir; se modérer; se posséder
bekijken	considérer; contempler; contrôler; examiner; faire une inspection de; inspecter; observer; passer en revue; regarder; soumettre à une inspection; surveiller; visiter; voir	aller se faire foutre; aller se faire voir; apercevoir; considérer; constater; contempler; discerner; distinguer; dévisager; embrasser du regard; enregistrer; examiner; faire observer; faire remarquer; faire une inspection de; fixer; inspecter; observer; percevoir; regarder; regarder faire; remarquer; se foutre la paix; se rendre compte de; surveiller; visiter; voir
beteugelen	brider; contrôler; dominer; dompter; maîtriser; refréner; réprimer	apaiser; baisser de ton; brider; broyer; calmer; concasser; contenir; contraindre; dominer; dompter; gouverner; maîtriser; modérer; munir de brides; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se maîtriser; se modérer; se retenir; écraser
bezichtigen	considérer; contempler; contrôler; examiner; faire une inspection de; inspecter; observer; passer en revue; regarder; soumettre à une inspection; surveiller; visiter; voir	contempler; dévisager; examiner; faire une inspection de; inspecter; regarder; regarder faire; visiter
checken	contrôler; examiner; vérifier
controleren	contrôler; corriger; effectuer; enquêter; examiner; faire subir un test; inspecter; mettre à l'épreuve; recalculer; rechercher; revoir; réviser; soumettre à un test; tester; vérifier; étudier	audit; examiner; faire une inspection de; inspecter; parcourir; recalculer; refaire le calcul; vérifier
de overhand hebben	avoir le dessus; contrôler; dominer; l'emporter sur; maîtriser	dominer; gouverner; régner
domineren	avoir le dessus; contrôler; dominer; l'emporter sur; maîtriser
examineren	contrôler; enquêter; examiner; faire passer un examen; faire subir un test; inspecter; interroger; soumettre à un test; tester	examiner; faire une inspection de; inspecter; parcourir
inspecteren	considérer; contempler; contrôler; examiner; faire une inspection de; inspecter; observer; passer en revue; regarder; soumettre à une inspection; surveiller; visiter; voir	examiner; faire une inspection de; inspecter; parcourir
intomen	brider; contrôler; dominer; dompter; maîtriser; refréner; réprimer	apaiser; baisser de ton; brider; calmer; contraindre; dominer; dompter; maîtriser; modérer; refouler; reprendre; retenir; retirer; réprimer; se contenir; se modérer
leerstof beheersen	contrôler; maîtriser; maîtriser la matière
nagaan	contrôler; corriger; effectuer; enquêter; examiner; faire subir un test; inspecter; mettre à l'épreuve; recalculer; rechercher; revoir; réviser; soumettre à un test; tester; vérifier; étudier
nakijken	contrôler; corriger; effectuer; enquêter; examiner; faire subir un test; inspecter; mettre à l'épreuve; recalculer; rechercher; revoir; réviser; soumettre à un test; tester; vérifier; étudier	revoir; réviser
natrekken	contrôler; examiner; vérifier
onder de knie hebben	contrôler; maîtriser; maîtriser la matière
overheersen	avoir le dessus; contrôler; dominer; l'emporter sur; maîtriser	commander; diriger; dominer; gouverner; maîtriser; régir; régner
overhoren	contrôler; enquêter; examiner; faire passer un examen; faire subir un test; inspecter; interroger; soumettre à un test; tester	interroger; questionner
testen	contrôler; enquêter; examiner; faire passer un examen; faire subir un test; inspecter; interroger; soumettre à un test; tester	essayer; examiner; expérimenter; faire passer un examen; faire subir un test; faire une inspection de; inspecter; mettre à l'essai; mettre à l'épreuve; passer en revue; soumettre à un test; soumettre à une inspection; tester; vérifier; éprouver
toetsen	contrôler; enquêter; examiner; faire passer un examen; faire subir un test; inspecter; interroger; soumettre à un test; tester	expérimenter; faire subir un test; mettre à l'essai; mettre à l'épreuve; soumettre à un test; tester
verifieren	contrôler; vérifier
verifiëren	contrôler; examiner; vérifier
zekerstellen	contrôler; vérifier

Synonyms for "contrôler":

vérifier; surveiller; observer; examiner; inspecter; fouiller; scruter; explorer; sonder; maîtriser; vaincre; domininer; asservir; posséder; dominer; neutraliser; étouffer; stopper; pointer; viser; apparaître; quadriller; carreler; réguler; régler; normaliser; discipliner; superviser; garder; veiller; épier; constater; expérimenter; tester; confirmer; justifier; prouver

Wiktionary Translations for contrôler:

contrôler

verb

meester zijn, het gezag uitoefenen
- beheersen → dominer; contrôler
inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien
- controleren → contrôler; vérifier
zich een oordeel vormen over de waarde of deugdelijkheid van iets
- keuren → contrôler; examiner
corrigeren van een geschreven tekst of huiswerk
- nakijken → contrôler
onderzoeken of iets werkelijk klopt
- natrekken → contrôler; vérifier

Cross Translation:

From	To	Via
• contrôler	→ checken; inspecteren; controleren	↔ check — to inspect, examine
• contrôler	→ beheersen; besturen; controleren	↔ control — to exercise influence over, to suggest or dictate the behavior of
• contrôler	→ toezicht houden; surveilleren; controleren	↔ monitor — watch over, guard
• contrôler	→ controleren; checken	↔ vet — check or investigate particularly
• contrôler	→ toetsen; keuren	↔ prüfen — (transitiv) feststellen, inwiefern einer Bedingung genügt wird

Related Translations for contrôle

Dutch

Detailed Translations for contrôle from Dutch to French

controle:

controle [de ~] nom

de controle (surveillance; bewaking; hoede)
la surveillance; le contrôle; la supervision; l'inspection; la gestion; la garde; le traitement
- surveillance [la ~] nom
- contrôle [le ~] nom
- supervision [la ~] nom
- inspection [la ~] nom
- gestion [la ~] nom
- garde [la ~] nom
- traitement [le ~] nom
de controle (beheer; toezicht; bewaking; zeggenschap; hoede; zorg; bescherming)
le contrôle; la gestion; la surveillance; la supervision; la garde
- contrôle [le ~] nom
- gestion [la ~] nom
- surveillance [la ~] nom
- supervision [la ~] nom
- garde [la ~] nom
de controle (zelfbeheersing; beheersing)
le contrôle; la maîtrise; la maîtrise de soi; le contrôle de soi
- contrôle [le ~] nom
- maîtrise [la ~] nom
- maîtrise de soi [la ~] nom
- contrôle de soi [le ~] nom
de controle (inspectie)
le contrôle; l'inspection
- contrôle [le ~] nom
- inspection [la ~] nom
de controle (kaartcontrole)
l'inspection de billets; le contrôle de billets
- inspection de billets [le ~] nom
- contrôle de billets [le ~] nom

Translation Matrix for controle:

Noun	Related Translations	Other Translations
contrôle	beheer; beheersing; bescherming; bewaking; controle; hoede; inspectie; surveillance; toezicht; zeggenschap; zelfbeheersing; zorg	bedwang; beheersing; besturingselement; controleren; keuring; keurkamer; mate van bekwaamheid; proef; quarantaine; test; validatie
contrôle de billets	controle; kaartcontrole
contrôle de soi	beheersing; controle; zelfbeheersing	zelfdiscipline
garde	beheer; bescherming; bewaking; controle; hoede; surveillance; toezicht; zeggenschap; zorg	baker; bergen; berging; bewaarplaats; bewaker; bewaren; bewaring; cipier; garde; gevangenbewaarder; in bewaring geven; kraaiennest; persoon die op wacht staat; portier; suppoost; toevertrouwen; uitkijk; wacht; wachter
gestion	beheer; bescherming; bewaking; controle; hoede; surveillance; toezicht; zeggenschap; zorg	behartiging; beheer; belangenbehartiging; management
inspection	bewaking; controle; hoede; inspectie; surveillance	bezichtigen; bezichtiging; inspectie; inzage; keuring; navorsing; onderzoek; openhaard; schoolinspectie; schouw
inspection de billets	controle; kaartcontrole
maîtrise	beheersing; controle; zelfbeheersing	beheersing; doctoraal; mate van bekwaamheid; meesterschap
maîtrise de soi	beheersing; controle; zelfbeheersing
supervision	beheer; bescherming; bewaking; controle; hoede; surveillance; toezicht; zeggenschap; zorg	begeleiding; escorte; supervisie; vergezellen
surveillance	beheer; bescherming; bewaking; controle; hoede; surveillance; toezicht; zeggenschap; zorg	begeleiding; escorte; supervisie; vergezellen; watchdog; watchdog-driver; watchdog-timer
traitement	bewaking; controle; hoede; surveillance	arbeidsloon; batch; behandeling; bejegening; beloning; bezoldiging; gage; honorarium; inkomen; inkomsten; loon; manipulatie; ontvangsten; overhead; salaris; soldij; therapie; traktement; treatment; verdienste; verdiensten; vergoeding; verwerking; wedde
Not Specified	Related Translations	Other Translations
contrôle		besturing
garde		beveiliging

Related Words for "controle":

controles

Wiktionary Translations for controle:

controle

noun

toezicht, inspectie, onderzoek, nazien
- controle → contrôle

controle

noun

désuet|fr État nominatif des personnes qui appartenir à un corps, à une troupe.
- contrôle → check-up; controle; supervisie; verificatie; opzicht; toezicht

Cross Translation:

From	To	Via
• controle	→ vérification; examen; contrôle	↔ check — an inspection or examination

Related Translations for contrôle

Remove Ads

French and Dutch Search Results for: contrôle

Detailed Translations for contrôle from French to Dutch

contrôlé:

Synonyms for "contrôlé":

contrôle:

contrôle [le ~] nom

le contrôle (gestion; surveillance; supervision; garde)

le contrôle (surveillance; supervision; inspection; gestion; garde; traitement)

le contrôle (test; examen; vérification; recherche; enquête; exploration; étude)

le contrôle (inspection)

le contrôle (inspection)

le contrôle (niveau de capacité; maîtrise)

le contrôle (maîtrise de soi; maîtrise; contrôle de soi)

le contrôle

le contrôle

le contrôle

le contrôle (contrainte)

le contrôle (chambre de contrôle)

le contrôle (validation)

contrôle

contrôle

Translation Matrix for contrôle:

Synonyms for "contrôle":

Wiktionary Translations for contrôle:

contrôler:

contrôler (vérifier; réviser; revoir; examiner; corriger; soumettre à un test; effectuer; rechercher; étudier; enquêter; inspecter; tester; recalculer; mettre à l'épreuve; faire subir un test)

contrôler (brider; réprimer; maîtriser; dominer; refréner; dompter)

contrôler (vérifier; examiner)

contrôler (passer en revue; visiter; regarder; examiner; contempler; considérer; voir; inspecter; surveiller; observer; faire une inspection de; soumettre à une inspection)

contrôler (examiner; interroger; faire passer un examen; tester; soumettre à un test; inspecter; enquêter; faire subir un test)

contrôler (maîtriser la matière; maîtriser)

contrôler (dominer; avoir le dessus; maîtriser; l'emporter sur)

contrôler (vérifier)

contrôler

Conjugations for contrôler:

Présent

imparfait

passé simple

futur simple

subjonctif présent

conditionnel présent

passé composé

divers

Translation Matrix for contrôler:

Synonyms for "contrôler":

Wiktionary Translations for contrôler:

Related Translations for contrôle

Detailed Translations for contrôle from Dutch to French

controle:

controle [de ~] nom

de controle (surveillance; bewaking; hoede)

de controle (beheer; toezicht; bewaking; zeggenschap; hoede; zorg; bescherming)

de controle (zelfbeheersing; beheersing)

de controle (inspectie)

de controle (kaartcontrole)

Translation Matrix for controle:

Related Words for "controle":

Wiktionary Translations for controle:

Related Translations for contrôle