Interglot - cas: French and Dutch Search Results found in the Interglot Translation Dictionary

Remove Ads

Summary

French to Dutch: more detail...

cas:
- geval; kwestie; zaak; aangelegenheid; affaire; issue; punt; casus; naamval; kwesties; problematiek; problemen; vraagstuk; probleem; incident; zaakje; ophef; deining; standpunt; zienswijs; perspectief; invalshoek; gezichtspunt; oogpunt; gezichtshoek
Wiktionary:
- cas → casus, naamval
- cas → geval, naamval, casus, zaak

French

Detailed Translations for cas from French to Dutch

cas:

cas [le ~] nom

le cas (affaire; problème; fait; question)
het geval; de kwestie; de zaak; de aangelegenheid; de affaire
- geval [het ~] nom
- kwestie [de ~ (v)] nom
- zaak [de ~] nom
- aangelegenheid [de ~ (v)] nom
- affaire [de ~] nom
le cas (point à l'ordre du jour; question; problème; affaire; différend)
het issue; de kwestie; de punt
- issue [het ~] nom
- kwestie [de ~ (v)] nom
- punt [de ~ (m)] nom
le cas (fait; question)
de casus; het geval; de kwestie
- casus [de ~ (m)] nom, pluriel
- geval [het ~] nom
- kwestie [de ~ (v)] nom
le cas (affaire; question)
het geval; de kwestie; de zaak
- geval [het ~] nom
- kwestie [de ~ (v)] nom
- zaak [de ~] nom
le cas
de naamval
- naamval [de ~ (m)] nom
le cas (problématique; question)
de kwesties; de problematiek; de problemen
- kwesties [de ~] nom, pluriel
- problematiek [de ~ (v)] nom
- problemen [de ~] nom, pluriel
le cas (problème; question)
de kwestie; het vraagstuk; het probleem
- kwestie [de ~ (v)] nom
- vraagstuk [het ~] nom
- probleem [het ~] nom
le cas (petite affaire; incident; histoire; événement; affaire)
het incident; het zaakje
- incident [het ~] nom
- zaakje [het ~] nom
le cas (commotion; bruit; éclat)
de ophef; de deining
- ophef [de ~ (m)] nom
- deining [de ~ (v)] nom
le cas (point de vue; perspective; instant; question; angle; problème; moment; différend; optique)
het standpunt; zienswijs; de perspectief; de invalshoek; het gezichtspunt; het oogpunt; de gezichtshoek
- standpunt [het ~] nom
- zienswijs [znw.] nom
- perspectief [de ~] nom
- invalshoek [de ~ (m)] nom
- gezichtspunt [het ~] nom
- oogpunt [het ~] nom
- gezichtshoek [de ~ (m)] nom

Translation Matrix for cas:

Noun	Related Translations	Other Translations
aangelegenheid	affaire; cas; fait; problème; question
affaire	affaire; cas; fait; problème; question	liaison; rapports; relation; relation amoureuse
casus	cas; fait; question
deining	bruit; cas; commotion; éclat	fluctuation; houle; oscillation
geval	affaire; cas; fait; problème; question	cas problématique; problème
gezichtshoek	angle; cas; différend; instant; moment; optique; perspective; point de vue; problème; question
gezichtspunt	angle; cas; différend; instant; moment; optique; perspective; point de vue; problème; question	avis; concept; conception; conviction; doctrine; exposé; façon de penser; idée; intention; interprétation; mentalité; notion; opinion; optique; pensée; perspective; point de vue; position; prise de position; réflexion; vision
incident	affaire; cas; histoire; incident; petite affaire; événement	fait; incident; événement
invalshoek	angle; cas; différend; instant; moment; optique; perspective; point de vue; problème; question	angle; approche; manière d'aborder; optique; point de vue
issue	affaire; cas; différend; point à l'ordre du jour; problème; question
kwestie	affaire; cas; différend; fait; point à l'ordre du jour; problème; question	conflit; différend; dilemme; litige; problème; question; tâche; tâche scolaire
kwesties	cas; problématique; question
naamval	cas
oogpunt	angle; cas; différend; instant; moment; optique; perspective; point de vue; problème; question
ophef	bruit; cas; commotion; éclat	brouhaha; chichis; rumeur; tam-tam; tapage; tumulte; vacarme
perspectief	angle; cas; différend; instant; moment; optique; perspective; point de vue; problème; question	optique; perspective; point de vue
probleem	cas; problème; question	casse-tête; complication; devoir; difficulté; dilemme; désagrément; embarras; ennui; inconvénient; mots croisés; mystère; peine; problème; puzzle; pétrin; question; tâche; tâche scolaire; énigme
problematiek	cas; problématique; question
problemen	cas; problématique; question	difficultés; désagréments; embarras; embêtements; emmerdements; ennuis; malheurs; manques; misère; problèmes; soucis
punt	affaire; cas; différend; point à l'ordre du jour; problème; question	note; point; pointe
standpunt	angle; cas; différend; instant; moment; optique; perspective; point de vue; problème; question	attitude; attitude physique; avis; concept; conception; conviction; doctrine; exposé; façon de penser; idée; intention; interprétation; mentalité; notion; opinion; opinions; optique; pensée; perspective; point de vue; position; prise de position; réflexion; tenue physique; vision
vraagstuk	cas; problème; question	dilemme; problème; question; tâche; tâche scolaire
zaak	affaire; cas; fait; problème; question	accord; affaire; article; association; camelote; chose; compagnie; entreprise; entreprise commerciale; entreprise de détail; exploitation commerciale; fonds de commerce; magasin; marché conclu; objet; opération; produit; société; transaction; truc
zaakje	affaire; cas; histoire; incident; petite affaire; événement
zienswijs	angle; cas; différend; instant; moment; optique; perspective; point de vue; problème; question
Not Specified	Related Translations	Other Translations
punt		point

Synonyms for "cas":

circonstance; conditions; données; opportunité; modalités; particularité; conjoncture; hasard; situation; moment; occasion; éventualité; occurrence; contingence; événement; possibilité; chance; aubaine; bonheur; potentialité; alternative; virtualité; vraisemblance; capacité; faculté; permission; droit; moyen; probabilité; conjecture; procès; affaire; action; litige; audience; instance; cause; poursuite; chicane; différend; débat; critique; accusation

Wiktionary Translations for cas:

cas

noun

een naamval
- casus → cas
een buigingsvorm van een naamwoord, lidwoord of telwoord die de functie van dat woord in de zin aangeeft
- naamval → cas

Cross Translation:

From	To	Via
• cas	→ geval	↔ case — instance or event as a topic of study
• cas	→ naamval; casus	↔ case — grammar: specific inflection
• cas	→ geval	↔ Fall — Stochastik, Logik: das Eintreten eines Zustandes
• cas	→ naamval	↔ Fall — Linguistik: Begriff aus der Grammatik, deutsche Bezeichnung für Kasus
• cas	→ zaak	↔ Fall — Rechtswissenschaft, Polizei, Medizin: Untersuchungsgegenstand
• cas	→ casus; naamval	↔ Kasus — Linguistik: grammatische Kategorie der Deklination von Substantiven, Adjektiven, Pronomen und Artikel

French and Dutch Search Results for: cas

Detailed Translations for cas from French to Dutch

cas:

cas [le ~] nom

le cas (affaire; problème; fait; question)

le cas (point à l'ordre du jour; question; problème; affaire; différend)

le cas (fait; question)

le cas (affaire; question)

le cas

le cas (problématique; question)

le cas (problème; question)

le cas (petite affaire; incident; histoire; événement; affaire)

le cas (commotion; bruit; éclat)

le cas (point de vue; perspective; instant; question; angle; problème; moment; différend; optique)

Translation Matrix for cas:

Synonyms for "cas":

Wiktionary Translations for cas:

casé:

Synonyms for "casé":

Related Translations for cas