French

Detailed Translations for agacer from French to Dutch

agacer:

agacer verbe (agace, agaces, agaçons, agacez, )

  1. agacer (embêter; enquiquiner; brimer; )
    pesten; plagen; koeioneren; kwellen; treiteren; tergen; narren; tarten; sarren
    • pesten verbe (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen verbe (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • koeioneren verbe (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)
    • kwellen verbe (kwel, kwelt, kwelde, kwelden, gekweld)
    • treiteren verbe (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tergen verbe (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
    • narren verbe
    • tarten verbe (tart, tartte, tartten, getart)
    • sarren verbe (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
  2. agacer (harceler; ennuyer; déranger; importuner; gêner)
    lastigvallen; teisteren
    • lastigvallen verbe (val lastig, valt lastig, viel lastig, vielen lastig, lastig gevallen)
    • teisteren verbe (teister, teistert, teisterde, teisterden, geteisterd)
  3. agacer (harceler; taquiner; irriter; enquiquiner; asticoter)
    uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; sarren; tergen
    • uitdagen verbe (daag uit, daagt uit, daagde uit, daagden uit, uitgedaagd)
    • pesten verbe (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen verbe (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • treiteren verbe (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tarten verbe (tart, tartte, tartten, getart)
    • stangen verbe
    • jennen verbe (jen, jent, jende, jenden, gejend)
    • zieken verbe (ziek, ziekt, ziekte, ziekten, geziekt)
    • sarren verbe (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
    • tergen verbe (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
  4. agacer (irriter; énerver; piquer; s'irriter)
    irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
    ergeren
    – iets doen wat hij vervelend vindt 1
    • ergeren verbe (erger, ergert, ergerde, ergerden, geërgerd)
      • ik erger hem met die muziek1
  5. agacer (attiser; aviver; énerver; )
    stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren
    • stoken verbe (stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • poken verbe
    • aanblazen verbe (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
    • aanstoken verbe (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
    • oppoken verbe (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanwakkeren verbe (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)

Conjugations for agacer:

Présent
  1. agace
  2. agaces
  3. agace
  4. agaçons
  5. agacez
  6. agacent
imparfait
  1. agaçais
  2. agaçais
  3. agaçait
  4. agacions
  5. agaciez
  6. agaçaient
passé simple
  1. agaçai
  2. agaças
  3. agaça
  4. agaçâmes
  5. agaçâtes
  6. agacèrent
futur simple
  1. agacerai
  2. agaceras
  3. agacera
  4. agacerons
  5. agacerez
  6. agaceront
subjonctif présent
  1. que j'agace
  2. que tu agaces
  3. qu'il agace
  4. que nous agacions
  5. que vous agaciez
  6. qu'ils agacent
conditionnel présent
  1. agacerais
  2. agacerais
  3. agacerait
  4. agacerions
  5. agaceriez
  6. agaceraient
passé composé
  1. ai agacé
  2. as agacé
  3. a agacé
  4. avons agacé
  5. avez agacé
  6. ont agacé
divers
  1. agace!
  2. agacez!
  3. agaçons!
  4. agacé
  5. agaçant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for agacer:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
opstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
plagen atrocités; horreurs; misères; tortures; tourments; épouvantes
poken fourgons; tisonniers
treiteren tracasserie
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanblazen activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; attiser; faire monter; ranimer; souffler sur; stimuler; tisonner
aanstoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; allumer; ameuter; attiser; exciter; exciter à; inciter; semer la discorde; énerver
aanwakkeren activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; aiguillonner; allumer; ameuter; attiser; aviver; exciter; faire monter; inciter; ranimer; semer la discorde; souffler sur; stimuler; tisonner; énerver
ergeren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
irriteren agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
jennen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
koeioneren agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
kwellen agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser blesser; faire tort à; martyriser; tenailler; torturer; tourmenter
lastigvallen agacer; déranger; ennuyer; gêner; harceler; importuner
narren agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
op de zenuwen werken agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver
oppoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; agiter; aiguillonner; attiser; aviver; bouger; exciter; exciter à; inciter; mettre en émoi; pousser; ranimer; remuer; stimuler; tisonner
opstoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; agiter; allumer; ameuter; attiser; bouger; exciter; exciter à; inciter; mettre en émoi; pousser; remuer; semer la discorde; énerver
pesten agacer; assommer; asticoter; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; harceler; importuner; incommoder; intimider; irriter; maltraiter; rudoyer; taquiner; tyranniser
plagen agacer; assommer; asticoter; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; harceler; importuner; incommoder; intimider; irriter; maltraiter; rudoyer; taquiner; tyranniser
poken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver
sarren agacer; assommer; asticoter; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; harceler; importuner; incommoder; intimider; irriter; maltraiter; rudoyer; taquiner; tyranniser
stangen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
stoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver distiller
tarten agacer; assommer; asticoter; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; harceler; importuner; incommoder; intimider; irriter; maltraiter; rudoyer; taquiner; tyranniser
teisteren agacer; déranger; ennuyer; gêner; harceler; importuner
tergen agacer; assommer; asticoter; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; harceler; importuner; incommoder; intimider; irriter; maltraiter; rudoyer; taquiner; tyranniser
treiteren agacer; assommer; asticoter; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; harceler; importuner; incommoder; intimider; irriter; maltraiter; rudoyer; taquiner; tyranniser
uitdagen agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner inciter à; provoquer; susciter
vervelen agacer; irriter; piquer; s'irriter; énerver embêter; ennuyer
zieken agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner

Synonyms for "agacer":


Wiktionary Translations for agacer:

agacer agacer
verb
  1. iemand voortdurend lastig vallen
  2. iemands geduld op de proef stellen door hem te irriteren

Cross Translation:
FromToVia
agacer ergeren; vervelen annoy — to disturb or irritate