Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. appartenir à:
  2. User Contributed Translations for appartenir à:
    • horen bij


French

Detailed Translations for appartenir à from French to Dutch

appartenir à:

appartenir à verbe

  1. appartenir à (convenir; faire partie de; être convenable; compter parmi)
    behoren; toebehoren
    • behoren verbe (behoor, behoort, behoorde, behoorden, behoord)
    • toebehoren verbe (behoor toe, behoort toe, behoorde toe, behoorden toe, toebehoord)
  2. appartenir à (être de; faire partie de; compter parmi)
    zijn van; behoren bij; behoren tot; toebehoren aan
    • zijn van verbe
    • behoren bij verbe (behoor bij, behoort bij, behoorde bij, behoorden bij, behoord bij)
    • behoren tot verbe (behoor tot, behoort tot, behoorde tot, behoorden tot, behoord tot)
    • toebehoren aan verbe (behoor toe aan, behoort toe aan, behoorde toe aan, behoorden toe aan, toebehoord aan)
  3. appartenir à (être à sa place; faire partie de; être de; avoir sa place)
    thuishoren
    • thuishoren verbe (hoor thuis, hoort thuis, hoorde thuis, hoorden thuis, thuisgehoord)

Translation Matrix for appartenir à:

NounRelated TranslationsOther Translations
toebehoren accessoires
VerbRelated TranslationsOther Translations
behoren appartenir à; compter parmi; convenir; faire partie de; être convenable
behoren bij appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de
behoren tot appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de
thuishoren appartenir à; avoir sa place; faire partie de; être de; être à sa place
toebehoren appartenir à; compter parmi; convenir; faire partie de; être convenable
toebehoren aan appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de
zijn van appartenir à; compter parmi; faire partie de; être de

Related Translations for appartenir à