Interglot - "bruire" translated from French to Dutch

Summary

French to Dutch: more detail...

bruire:
- ruisen; zacht ruisen; sprankelen; opbruisen; mousseren; tintelen; ritselen; knisperen

French

Detailed Translations for bruire from French to Dutch

bruire (faire un bruit léger; siffler; murmurer)
ruisen; zacht ruisen
- ruisen verbe
- zacht ruisen verbe
bruire (mousser; pétiller; être en effervescence; scintiller)
sprankelen; opbruisen; mousseren; tintelen
- sprankelen verbe (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
- opbruisen verbe (bruis op, bruist op, bruiste op, bruisten op, opgebruist)
- mousseren verbe (mousseer, mousseert, mousseerde, mousseerden, gemousseerd)
- tintelen verbe (tintel, tintelt, tintelde, tintelden, getinteld)
bruire (crépiter; gazouiller; frémir; grouiller; susurrer; crisser; grésiller; se froisser; froufrouter)
ritselen; knisperen
- ritselen verbe (ritsel, ritselt, ritselde, ritselden, geritseld)
- knisperen verbe (knisper, knispert, knisperde, knisperden, geknisperd)

Noun	Related Translations	Other Translations
sprankelen		gloire; honneur; scintillement; splendeur; étincellement
zacht ruisen		murmurer doucement
Verb	Related Translations	Other Translations
knisperen	bruire; crisser; crépiter; froufrouter; frémir; gazouiller; grouiller; grésiller; se froisser; susurrer
mousseren	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
opbruisen	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
ritselen	bruire; crisser; crépiter; froufrouter; frémir; gazouiller; grouiller; grésiller; se froisser; susurrer
ruisen	bruire; faire un bruit léger; murmurer; siffler	froisser; froufrouter; murmurer
sprankelen	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence	briller; resplendir; étinceler
tintelen	bruire; mousser; pétiller; scintiller; être en effervescence
zacht ruisen	bruire; faire un bruit léger; murmurer; siffler

External Machine Translations:

Remove Ads