French
Detailed Translations for débaucher from French to Dutch
débaucher:
-
débaucher (congédier; licencier; démettre; décharger; dégommer; mettre au rancart; jeter dehors; mettre sur le pavé)
afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten-
van zijn positie verdrijven verbe (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
-
congé geven verbe
-
aan de dijk zetten verbe (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)