French

Detailed Translations for excitâtes from French to Dutch

exciter:

exciter verbe (excite, excites, excitons, excitez, )

  1. exciter (allumer; aiguiser; inciter; )
    opwinden; opwekken; prikkelen; stimuleren
    • opwinden verbe (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)
    • opwekken verbe (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • prikkelen verbe (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • stimuleren verbe (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
  2. exciter (encourager à; convier; stimuler; )
    aansporen; aanzetten
    • aansporen verbe (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanzetten verbe (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
  3. exciter (animer quelqu'un; promouvoir; applaudir; )
    aanmoedigen; toejuichen; bezielen; aanvuren
    • aanmoedigen verbe (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • toejuichen verbe (juich toe, juicht toe, juichte toe, juichten toe, toegejuicht)
    • bezielen verbe (beziel, bezielt, bezielde, bezielden, bezield)
    • aanvuren verbe (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
  4. exciter (inciter; allumer; énerver; ameuter; semer la discorde)
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten verbe (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken verbe (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien verbe (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken verbe
    • ophitsen verbe (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten verbe (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren verbe (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken verbe (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  5. exciter
    opvrijen
    • opvrijen verbe (vrij op, vrijt op, vree op, vreën op, opgevreën)
  6. exciter (inciter à; provoquer; stimuler; )
    aanzetten tot; provoceren; instigeren
    • provoceren verbe (provoceer, provoceert, provoceerde, provoceerden, geprovoceerd)
    • instigeren verbe (instigeer, instigeert, instigeerde, instigeerden, geïnstigeerd)
  7. exciter (attiser; aviver; énerver; )
    stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren
    • stoken verbe (stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • poken verbe
    • aanblazen verbe (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
    • aanstoken verbe (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
    • oppoken verbe (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanwakkeren verbe (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
  8. exciter (exhorter; inciter; éperonner; )
    aansporen; aanjagen; opjutten; porren
    • aansporen verbe (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanjagen verbe (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)
    • opjutten verbe (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • porren verbe (por, port, porde, porden, gepord)
  9. exciter (attiser; alimenter; aviver; )
  10. exciter (inciter; motiver; encourager; )
    motiveren
    • motiveren verbe (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)
  11. exciter (attiser; ranimer; inciter; )
    aanwakkeren; oppoken; opporren
    • aanwakkeren verbe (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • oppoken verbe (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • opporren verbe (por op, port op, porde op, porden op, opgepord)
  12. exciter (stimuler; animer; encourager; )
    stimuleren; aanzetten; aansporen; animeren
    • stimuleren verbe (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanzetten verbe (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aansporen verbe (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • animeren verbe (animeer, animeert, animeerde, animeerden, geanimeerd)
  13. exciter (encourager; inciter; applaudir; )
    aanmoedigen; aanvuren; toemoedigen; bemoedigen; stimuleren
    • aanmoedigen verbe (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • aanvuren verbe (vuur aan, vuurt aan, vuurde aan, vuurden aan, aangevuurd)
    • toemoedigen verbe (moedig toe, moedigt toe, moedigde toe, moedigden toe, toegemoedigd)
    • bemoedigen verbe (bemoedig, bemoedigt, bemoedigde, bemoedigden, bemoedigd)
    • stimuleren verbe (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)

Conjugations for exciter:

Présent
  1. excite
  2. excites
  3. excite
  4. excitons
  5. excitez
  6. excitent
imparfait
  1. excitais
  2. excitais
  3. excitait
  4. excitions
  5. excitiez
  6. excitaient
passé simple
  1. excitai
  2. excitas
  3. excita
  4. excitâmes
  5. excitâtes
  6. excitèrent
futur simple
  1. exciterai
  2. exciteras
  3. excitera
  4. exciterons
  5. exciterez
  6. exciteront
subjonctif présent
  1. que j'excite
  2. que tu excites
  3. qu'il excite
  4. que nous excitions
  5. que vous excitiez
  6. qu'ils excitent
conditionnel présent
  1. exciterais
  2. exciterais
  3. exciterait
  4. exciterions
  5. exciteriez
  6. exciteraient
passé composé
  1. ai excité
  2. as excité
  3. a excité
  4. avons excité
  5. avez excité
  6. ont excité
divers
  1. excite!
  2. excitez!
  3. excitons!
  4. excité
  5. excitant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

exciter [la ~] nom

  1. l'exciter (inciter; stimuler)
    aanmoedigen; stimuleren; aanvuren; toejuichen

Translation Matrix for exciter:

NounRelated TranslationsOther Translations
aanjagen propulsion
aanmoedigen exciter; inciter; stimuler aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
aansporen activation; aiguillon; allumage; encouragement; excitation; incitation; mise en marche; propulsion; réconfort; soutien; stimulant; stimulation; support
aanstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
aanvuren exciter; inciter; stimuler
aanzetten aiguillon; encouragement; incitation; stimulant; stimulation
instigeren excitation; instigation
ophitsen attisement; excitation; provocation; tisonnement
opstoken attisement; excitation; provocation; tisonnement
opwekken excitation; instigation
poken fourgons; tisonniers
porren bourrade
provoceren provocation
stimuleren exciter; inciter; stimuler aiguillon; avancements; encouragement; incitation; promotions; stimulant; stimulation; stimulations
toejuichen exciter; inciter; stimuler
VerbRelated TranslationsOther Translations
aanblazen activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; attiser; faire monter; ranimer; souffler sur; stimuler; tisonner
aanjagen activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner
aanmoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; aviver; donner du courage; encourager; enthousiasmer; exciter; exciter à; favoriser; inciter; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; tisonner; vivifier activer; aggraver; animer; attiser; encourager; enflammer; faciliter; inciter; motiver; ranimer; raviver; stimuler; vivifier; éperonner
aansporen activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; exhorter; inciter; inciter à; inviter; presser; provoquer; s'empresser; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de actionner; aguillonner; inciter; mettre en marche; pousser; stimuler
aanstoken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; attiser; exciter à
aanvuren acclamer; activer; aiguillonner; animer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; aviver; donner du courage; encourager; enthousiasmer; exciter; exciter à; favoriser; inciter; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; tisonner; vivifier
aanwakkeren activer; agacer; aiguillonner; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver activer; attiser; faire monter; ranimer; souffler sur; stimuler; tisonner
aanzetten activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; attiser; convier; encourager; encourager à; exciter; inciter; inciter à; inviter; presser; provoquer; s'empresser; semer la discorde; stimuler; énerver; éperonner; être l'instigateur de affiler; affûter; aiguillonner; aiguiser; allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; limer; mettre en circuit; mettre en marche; polir; pousser en avant; propulser; tailler; établir le contact
aanzetten tot activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
animeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
bemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner aider; apaiser; appuyer; collaborer; consoler; remonter le moral; réconforter; soulager; soutenir
bezielen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier activer; animer; enflammer; enthousiasmer; inspirer; raviver; stimuler; vivifier
iets aanstoken alimenter; attiser; aviver; entrainer à; exciter; exciter à; inciter à; pousser à
instigeren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de
motiveren activer; aiguillonner; animer; aviver; encourager; exciter; inciter; inciter à; motiver; stimuler
opfokken allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver faire l'élevage de; élever
ophitsen allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver chasser; inciter à; presser; provoquer; susciter
opjutten activer; allumer; ameuter; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; semer la discorde; tisonner; énerver; éperonner animer quelqu'un; monter la tête à quelqu'un
oppoken activer; agacer; aiguillonner; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; stimuler; tisonner; énerver activer; agiter; attiser; bouger; exciter à; mettre en émoi; pousser; remuer
opporren activer; aiguillonner; attiser; aviver; exciter; inciter; ranimer; stimuler; tisonner
opruien allumer; ameuter; exciter; inciter; semer la discorde; énerver
opstoken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver activer; agiter; attiser; bouger; exciter à; mettre en émoi; pousser; remuer
opvrijen exciter
opwekken aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler actionner; activer; aguillonner; animer; aviver; enflammer; inciter; mettre en marche; pousser; ranimer; raviver; stimuler; vitaliser; vivifier
opwinden aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler bobiner; renvider
poken activer; agacer; allumer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver
porren activer; animer; attiser; exciter; exhorter; inciter; inciter à; presser; tisonner; éperonner donner un bourrade à; donner un coup de coude à
prikkelen aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; exciter; inciter; picoter; piquer; stimuler actionner; activer; aggraver; aguillonner; animer; attiser; encourager; inciter; mettre en marche; motiver; pousser; ranimer; stimuler; éperonner
provoceren activer; aiguillonner; aiguiser; animer; attiser; encourager; exciter; inciter; inciter à; provoquer; stimuler; éperonner; être l'instigateur de inciter à; provoquer; susciter
stimuleren acclamer; activer; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; inciter à; ovationner; picoter; piquer; provoquer; ranimer; stimuler; tisonner; éperonner; être l'instigateur de actionner; activer; aggraver; aguillonner; animer; attiser; encourager; enflammer; inciter; mettre en marche; motiver; pousser; ranimer; raviver; stimuler; vivifier; éperonner
stoken activer; agacer; ameuter; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter à; ranimer; semer la discorde; tisonner; énerver distiller
toejuichen acclamer; animer quelqu'un; applaudir; attiser; donner du courage; enthousiasmer; exciter; favoriser; inspirer; ovationner; promouvoir; ranimer; stimuler; vivifier acclamer; applaudir; ovationner
toemoedigen acclamer; activer; aiguillonner; animer; applaudir; attiser; aviver; encourager; exciter; exciter à; inciter; ovationner; ranimer; stimuler; tisonner

Synonyms for "exciter":


Wiktionary Translations for exciter:

exciter
verb
  1. Engager, porter à.
exciter
verb
  1. kwaad en opgewonden maken

Cross Translation:
FromToVia
exciter opwinden arouse — to sexually stimulate
exciter opwinden; prikkelen excite — to stir the emotions of
exciter prikkelen; stimuleren excite — to arouse or bring out (eg feelings); to stimulate
exciter exciteren excite — to cause an electron to move to a higher than normal state
exciter opwinden; heet worden heat — to arouse, to excite (sexually)
exciter opwinden thrill — suddenly excite someone, or to give someone great pleasure; to electrify