Home ->Dictionaries ->French/Dutch ->Translate s'envoler

Translate s'envoler from French to Dutch

Summary
French to Dutch:   more detail...
  1. s'envoler:
  2. Wiktionary:

French

Detailed Translations for s'envoler from French to Dutch

s'envoler:

s'envoler verbe

  1. s'envoler (voler en éclats; éclater; s'élancer; )
    afvliegen; afspatten; afspringen
    • afvliegen verbe (vlieg af, vliegt af, vloog af, vlogen af, afgevlogen)
    • afspatten verbe
    • afspringen verbe (spring af, springt af, sprong af, sprongen af, afgesprongen)
  2. s'envoler (passer vite)
    omvliegen
    • omvliegen verbe (vlieg om, vliegt om, vloog om, vlogen om, omgevlogen)
  3. s'envoler (croître; grandir; pousser; dominer)
    groeien; opgroeien; groot worden
    • groeien verbe (groei, groeit, groeide, groeiden, gegroeid)
    • opgroeien verbe (groei op, groeit op, groeide op, groeiden op, opgegroeid)
    • groot worden verbe
  4. s'envoler (décoller; monter; se hisser; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen verbe (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen verbe (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen verbe (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
  5. s'envoler (s'emporter; bondir; s'élever)
    opvliegen; opstuiven
    • opvliegen verbe (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)
    • opstuiven verbe (stuif op, stuift op, stoof op, stoven op, opgestoven)
  6. s'envoler (soulever; être emporté par le vent)
    opwaaien
    • opwaaien verbe (waai op, waait op, waaide op, waaiden op, opgewaaid)
  7. s'envoler
    opvliegen; opwaarts vliegen
  8. s'envoler
    opstijgen; wegvliegen; afvliegen
    • opstijgen verbe (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • wegvliegen verbe (vlieg weg, vliegt weg, vloog weg, vlogen weg, weggevlogen)
    • afvliegen verbe (vlieg af, vliegt af, vloog af, vlogen af, afgevlogen)
  9. s'envoler (quitter le nid)
    uitvliegen
    • uitvliegen verbe (vlieg uit, vliegt uit, vloog uit, vlogen uit, uitgevlogen)
  10. s'envoler (flotter au vent; voltiger; voler; )
    wapperen; fladderen
    • wapperen verbe (wapper, wappert, wapperde, wapperden, gewapperd)
    • fladderen verbe (fladder, fladdert, fladderde, fladderden, gefladderd)
  11. s'envoler (partir en coup de vent)
    wegwaaien; verwaaien; wegstuiven
    • wegwaaien verbe (waai weg, waait weg, waaide weg, waaiden weg, weggewaaid)
    • verwaaien verbe (verwaai, verwaait, verwoei, verwoeien, verwaaid)
    • wegstuiven verbe (stuif weg, stuift weg, stoof weg, stoven weg, weggestoven)
  12. s'envoler (partir; quitter; s'en aller)
    vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; opstappen; wegreizen
    • vertrekken verbe (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan verbe (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • verwijderen verbe (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • wegtrekken verbe (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • smeren verbe (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • afreizen verbe (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • opstappen verbe (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • wegreizen verbe (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)

Translation Matrix for s'envoler:

NounRelated TranslationsOther Translations
afspringen saut à terre
afvliegen départ; envol
groeien accroissement; croissance; déploiement; développement; expansion; processus de croissance
omhoogkomen monter; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
opstijgen monter; prendre l'air; prendre son vol; s'élever
opstuiven prendre la mouche; s'emportage
opvliegen prendre la mouche; s'emportage
vertrekken chambre; chambres; démission; départ; fait de s'en aller; pièce
verwijderen amputation; enlèvement; reprise
weggaan démission; départ
wegvliegen départ; envol
VerbRelated TranslationsOther Translations
afreizen partir; quitter; s'en aller; s'envoler embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner
afspatten s'envoler; s'écailler; s'élancer; se décoller; se détacher; voler en éclats; éclater
afspringen s'envoler; s'écailler; s'élancer; se décoller; se détacher; voler en éclats; éclater
afvliegen s'envoler; s'écailler; s'élancer; se décoller; se détacher; voler en éclats; éclater
fladderen faire du vent; flotter au vent; s'envoler; venter; voler; voleter; voltiger
groeien croître; dominer; grandir; pousser; s'envoler accroître; agrandir; amplifier; augmenter; croître; grandir; grossir; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir; s'étendre
groot worden croître; dominer; grandir; pousser; s'envoler
omhoogkomen bondir; dresser; décoller; monter; prendre de la hauteur; s'envoler; s'élever; se hisser; se retrouver au-dessus de; élever dresser; lever; monter; relever; réapparaître à la surface; s'élever; se dresser; se lever; se mettre debout
omvliegen passer vite; s'envoler
opgroeien croître; dominer; grandir; pousser; s'envoler
opstappen partir; quitter; s'en aller; s'envoler abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser
opstijgen bondir; dresser; décoller; monter; prendre de la hauteur; s'envoler; s'élever; se hisser; se retrouver au-dessus de; élever monter en l'air; s'élever; se dresser
opstuiven bondir; s'emporter; s'envoler; s'élever
opvliegen bondir; dresser; décoller; monter; prendre de la hauteur; s'emporter; s'envoler; s'élever; se hisser; se retrouver au-dessus de; élever
opwaaien s'envoler; soulever; être emporté par le vent
opwaarts vliegen s'envoler
smeren partir; quitter; s'en aller; s'envoler graisser; huiler; lubrifier
uitvliegen quitter le nid; s'envoler
vertrekken partir; quitter; s'en aller; s'envoler abandonner; abdiquer; dissoudre; décomposer; défaire; délier; démissionner; détacher; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir; subdiviser
verwaaien partir en coup de vent; s'envoler
verwijderen partir; quitter; s'en aller; s'envoler abandonner; aliéner; annuler; chasser; désinstaller; expulser; ignorer; masquer; nettoyage; renvoyer; repousser; se débarrasser de; supprimer; écarter; éloigner
wapperen faire du vent; flotter au vent; s'envoler; venter; voler; voleter; voltiger
weggaan partir; quitter; s'en aller; s'envoler abandonner; dissoudre; décomposer; défaire; délier; détacher; partir; quitter; s'en aller; subdiviser
wegreizen partir; quitter; s'en aller; s'envoler embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner
wegstuiven partir en coup de vent; s'envoler ficher le camp; filer; fuir; partir comme un trait; partir en coup de vent; partir en courant; partir en galope; s'en aller en courant; s'éloigner en courant
wegtrekken partir; quitter; s'en aller; s'envoler embarquer; faire bagage; partir; prendre la mer; prendre le large; quitter; quitter le port; s'absenter; s'en aller; s'éloigner
wegvliegen s'envoler
wegwaaien partir en coup de vent; s'envoler

Wiktionary Translations for s'envoler:

s'envoler
verb
  1. vliegend een plaats verlaten

Related Translations for s'envoler







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0343 seconds
Page rendered in 1.0 seconds