Interglot - "se briser" translated from French to Dutch

Summary

French to Dutch: more detail...

se briser:
- breken; sneuvelen; kapot gaan; stuk gaan; stukbreken; aan stukken breken; kapotgaan; stukgaan; onklaar raken; aan stukken vallen; stukvallen
Wiktionary:
- se briser → breken

French

Detailed Translations for se briser from French to Dutch

se briser (se casser; se détraquer)
breken; sneuvelen; kapot gaan; stuk gaan
- breken verbe (breek, breekt, brak, braken, gebroken)
- sneuvelen verbe (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
- kapot gaan verbe
- stuk gaan verbe
se briser (casser; rompre; briser; se casser; abattre; mettre en pièces; fracasser)
breken; stukbreken; aan stukken breken
- breken verbe (breek, breekt, brak, braken, gebroken)
- stukbreken verbe (breek stuk, breekt stuk, brak stuk, braken stuk, stukgebroken)
- aan stukken breken verbe (breek aan stukken, breekt aan stukken, brak aan stukken, braken aan stukken, aan stukken gebroken)
se briser (se casser; rompre; tomber en morceaux; tomber en pièces)
kapotgaan; stukgaan; onklaar raken
- kapotgaan verbe (ga kapot, gaat kapot, ging kapot, gingen kapot, kapot gegaan)
- stukgaan verbe (ga stuk, gaat stuk, ging stuk, gingen stuk, stukgegaan)
- onklaar raken verbe
se briser (tomber en pièces; tomber en morceaux; casser)
aan stukken vallen; stukvallen
- aan stukken vallen verbe (val aan stukken, valt aan stukken, viel aan stukken, vielen aan stukken, aan stukken gevallen)
- stukvallen verbe (val stuk, valt stuk, viel stuk, vielen stuk, stukgevallen)

Noun	Related Translations	Other Translations
breken		brisement; rupture
Verb	Related Translations	Other Translations
aan stukken breken	abattre; briser; casser; fracasser; mettre en pièces; rompre; se briser; se casser
aan stukken vallen	casser; se briser; tomber en morceaux; tomber en pièces
breken	abattre; briser; casser; fracasser; mettre en pièces; rompre; se briser; se casser; se détraquer	abaisser; abattre; abîmer; anéantir; arracher; bousiller; briser; casser; casser intentionellement; couper; dissocier; dissoudre; déchirer; décomposer; défaire; démolir; démonter; détruire; dévaster; fracasser; liquider; rabaisser; raser; ravager; rompre; s'arracher; s'écrouler; se décomposer; se délabrer; se désagréger; se rompre; supprimer; séparer; tomber en ruine; écraser
kapot gaan	se briser; se casser; se détraquer
kapotgaan	rompre; se briser; se casser; tomber en morceaux; tomber en pièces	disparaître; décéder; mourir; rendre l'âme
onklaar raken	rompre; se briser; se casser; tomber en morceaux; tomber en pièces
sneuvelen	se briser; se casser; se détraquer	abdiquer; agoniser; crever; décéder; mourir; partir; périr; trépasser; être tué; être tué au combat
stuk gaan	se briser; se casser; se détraquer
stukbreken	abattre; briser; casser; fracasser; mettre en pièces; rompre; se briser; se casser
stukgaan	rompre; se briser; se casser; tomber en morceaux; tomber en pièces
stukvallen	casser; se briser; tomber en morceaux; tomber en pièces

Cross Translation:

From	To	Via
• se briser	→ breken	↔ break — intransitive: to separate into (to end up in) two or more pieces