Dutch

Detailed Translations for ondergaan from Dutch to German

ondergaan:

ondergaan verbe (onderga, ondergaat, onderging, ondergingen, ondergaan)

  1. ondergaan (onder water gaan; zinken)
    untergehen; sinken; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; senken; herunterrutschen; sichsenken; fallen; sickern; umkommen
    • untergehen verbe (untergehe, untergehst, untergeht, untergang, untergangt, untergegangen)
    • sinken verbe (sinke, sinkst, sinkt, sank, sankt, gesunken)
    • versinken verbe (versinke, versinkst, versinkt, versank, versankt, versunken)
    • versenken verbe (versenke, versenkst, versenkt, versenkte, versenktet, versenkt)
    • einstürzen verbe (stürze ein, stürzest ein, stürzt ein, stürzte ein, stürztet ein, eingestürzt)
    • einsinken verbe (sinke ein, sinkst ein, sinkt ein, sinkte ein, sinktet ein, eingesinkt)
    • senken verbe (senke, senkst, senkt, senkte, senktet, gesenkt)
    • herunterrutschen verbe (rutsche herunter, rutschst herunter, rutscht herunter, rutschte herunter, rutschtet herunter, heruntergerutscht)
    • sichsenken verbe
    • fallen verbe (falle, fällst, fällt, fiel, fielt, gefallen)
    • sickern verbe (sickere, sickerst, sickert, sickerte, sickertet, gesickert)
    • umkommen verbe (komme um, kommst um, kommt um, kam um, kamt um, umgekommen)
  2. ondergaan (te gronde gaan; ten ondergaan)
    untergehen; zugrunde gehen
    • untergehen verbe (untergehe, untergehst, untergeht, untergang, untergangt, untergegangen)
    • zugrunde gehen verbe (gehe zugrunde, gehst zugrunde, geht zugrunde, gang zugrunde, ganget zugrunde, zugrunde gegangen)
  3. ondergaan (in elkaar storten; bezwijken; te gronde gaan)
    untergehen; erliegen; umkommen; zugrunde gehen; zusammenbrechen
    • untergehen verbe (untergehe, untergehst, untergeht, untergang, untergangt, untergegangen)
    • erliegen verbe (erliege, erliegst, erliegt, erlag, erlagt, erlegen)
    • umkommen verbe (komme um, kommst um, kommt um, kam um, kamt um, umgekommen)
    • zugrunde gehen verbe (gehe zugrunde, gehst zugrunde, geht zugrunde, gang zugrunde, ganget zugrunde, zugrunde gegangen)
    • zusammenbrechen verbe (breche zusammen, brichst zusammen, bricht zusammen, brache zusammen, brachet zusammen, zusammengebrochen)
  4. ondergaan
    untergehen
    • untergehen verbe (untergehe, untergehst, untergeht, untergang, untergangt, untergegangen)

Conjugations for ondergaan:

o.t.t.
  1. onderga
  2. ondergaat
  3. ondergaat
  4. ondergaan
  5. ondergaan
  6. ondergaan
o.v.t.
  1. onderging
  2. onderging
  3. onderging
  4. ondergingen
  5. ondergingen
  6. ondergingen
v.t.t.
  1. heb ondergaan
  2. hebt ondergaan
  3. heeft ondergaan
  4. hebben ondergaan
  5. hebben ondergaan
  6. hebben ondergaan
v.v.t.
  1. had ondergaan
  2. had ondergaan
  3. had ondergaan
  4. hadden ondergaan
  5. hadden ondergaan
  6. hadden ondergaan
o.t.t.t.
  1. zal ondergaan
  2. zult ondergaan
  3. zal ondergaan
  4. zullen ondergaan
  5. zullen ondergaan
  6. zullen ondergaan
o.v.t.t.
  1. zou ondergaan
  2. zou ondergaan
  3. zou ondergaan
  4. zouden ondergaan
  5. zouden ondergaan
  6. zouden ondergaan
diversen
  1. onderga!
  2. ondergaat!
  3. ondergaan
  4. ondergaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ondergaan:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einsinken onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; in elkaar zakken; induiken; ineenduiken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; sterk afnemen; teruglopen; uitbuiken; uitzakken; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
einstürzen onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; doorbuigen; doorzakken; imploderen; in elkaar zakken; ineenstorten; instorten; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; sterk afnemen; teruglopen; vallen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
erliegen bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan afleggen; bezwijken; doodgaan; heengaan; het onderspit delven; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; tenondergaan; verscheiden; zwichten
fallen onder water gaan; ondergaan; zinken achteruitgaan; afdekken; afglijden; afnemen; afruimen; aftakelen; afzakken; buitelen; declineren; donderen; duikelen; inzinken; kelderen; minder worden; onderuitgaan; onweren; op zijn bek gaan; opruimen; slippen; ten val komen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vallen; vervallen; wegglijden; wegschieten; wegzinken; zakken
herunterrutschen onder water gaan; ondergaan; zinken afdalen; eraf glijden; kelderen; naar beneden glijden; naarbeneden glijden; neerglijden; omlaagglijden; zakken
senken onder water gaan; ondergaan; zinken afprijzen; doordrenken; impregneren; kelderen; lager maken; reduceren; verlagen; verminderen; zakken
sichsenken onder water gaan; ondergaan; zinken uitbuiken; uitzakken
sickern onder water gaan; ondergaan; zinken afdruipen; doorlekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; in straaltjes afdruipen; kelderen; sijpelen; uitdruppelen; wegdruppelen; wegsijpelen; zakken
sinken onder water gaan; ondergaan; zinken achteruitgaan; afdekken; afnemen; afruimen; bezinken; declineren; doorleven; doorstaan; kelderen; lager worden; minder worden; neergaan; opruimen; ten onder gaan; verdragen; verduren; vergaan; verteren; zakken
umkommen bezwijken; in elkaar storten; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; zinken bezwijken; doodgaan; heengaan; hongeren; hongerlijden; in de oorlog omkomen; inslapen; kapotgaan; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verhongeren; verongelukken; verrekken; wegvallen
untergehen bezwijken; in elkaar storten; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; zinken de weg kwijtraken; doorleven; doorstaan; ten onder gaan; verdragen; verduren; verdwalen; vergaan; verkeerd gaan; verkeerd lopen; verongelukken; verteren
versenken onder water gaan; ondergaan; zinken doen zinken; galvaniseren; kelderen; verzinken; zakken
versinken onder water gaan; ondergaan; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; inzinken; kelderen; vervallen; verzakken; wegglijden; wegzinken; zakken
zugrunde gehen bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan bezwijken; de weg kwijtraken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdwalen; verkeerd gaan; verkeerd lopen; wegvallen
zusammenbrechen bezwijken; in elkaar storten; ondergaan; te gronde gaan in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; neerploffen; ploffen; ten gronde gaan

Wiktionary Translations for ondergaan:

ondergaan
verb
  1. onderhevig gemaakt worden
  2. iets ondergaan
  3. te gronde gaan
ondergaan
verb
  1. etwas körperlich oder seelisch Unangenehmes erleben; eine unangenehme Erfahrung machen

Cross Translation:
FromToVia
ondergaan aushalten abide — to endure
ondergaan ertragen; aushalten absorb — to endure (6)
ondergaan hinnehmen; auf sich nehmen accept — to endure patiently
ondergaan ertragen; ausstehen; leiden bear — put up with
ondergaan erleben; erfahren experience — to observe or undergo
ondergaan untergehen set — of a heavenly body: to disappear below the horizon
ondergaan aushalten; dulden; erdulden; ertragen; leiden; erleiden endurersouffrir, supporter avec fermeté, constance.
ondergaan umkommen; untergehen; zu Grunde gehen périrprendre fin ; cesser d’être.
ondergaan annehmen; akzeptieren; entgegennehmen; im Empfang nehmen; aufnehmen; auf sich nehmen; sich gefallen lassen; hinnehmen; eingehen auf; einwilligen in; aushalten; dulden; erdulden; ertragen; leiden; erleiden souffrirsentir de la douleur.

Related Translations for ondergaan