Summary
Dutch to German: more detail...
- uitschrijven:
-
Wiktionary:
- uitschrijven → hervorrufen, antun, bewirken, veranlassen, verursachen, zufügen, bereiten, einrichten, organisieren, vermitteln, anschaffen, beschaffen, besorgen, verschaffen, legen, stellen, identifizieren
Dutch
Detailed Translations for uitschrijven from Dutch to German
uitschrijven:
-
uitschrijven
ausschreiben-
ausschreiben verbe (schreibe aus, schreibst aus, schreibt aus, schrieb aus, schriebt aus, ausgeschrieben)
-
Conjugations for uitschrijven:
o.t.t.
- schrijf uit
- schrijft uit
- schrijft uit
- schrijven uit
- schrijven uit
- schrijven uit
o.v.t.
- schreef uit
- schreef uit
- schreef uit
- schreven uit
- schreven uit
- schreven uit
v.t.t.
- heb uitgeschreven
- hebt uitgeschreven
- heeft uitgeschreven
- hebben uitgeschreven
- hebben uitgeschreven
- hebben uitgeschreven
v.v.t.
- had uitgeschreven
- had uitgeschreven
- had uitgeschreven
- hadden uitgeschreven
- hadden uitgeschreven
- hadden uitgeschreven
o.t.t.t.
- zal uitschrijven
- zult uitschrijven
- zal uitschrijven
- zullen uitschrijven
- zullen uitschrijven
- zullen uitschrijven
o.v.t.t.
- zou uitschrijven
- zou uitschrijven
- zou uitschrijven
- zouden uitschrijven
- zouden uitschrijven
- zouden uitschrijven
en verder
- ben uitgeschreven
- bent uitgeschreven
- is uitgeschreven
- zijn uitgeschreven
- zijn uitgeschreven
- zijn uitgeschreven
diversen
- schrijf uit!
- schrijft uit!
- uitgeschreven
- uitschrijvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
uitschrijven
Translation Matrix for uitschrijven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Ausschreiben | uitschrijven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausschreiben | uitschrijven | erbij zeggen; noemen; uitloven; vermelden |
Wiktionary Translations for uitschrijven:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitschrijven | → hervorrufen; antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten | ↔ causer — être cause de ; occasionner, provoquer. |
• uitschrijven | → einrichten; organisieren | ↔ organiser — disposer les parties d’un corps pour les fonctions auxquelles il destiner. |
• uitschrijven | → vermitteln; hervorrufen; antun; bewirken; veranlassen; verursachen; zufügen; bereiten; anschaffen; beschaffen; besorgen; verschaffen | ↔ procurer — faire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins. |
• uitschrijven | → hervorrufen; legen; stellen; identifizieren | ↔ situer — placer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc. |