Summary
Dutch to German: more detail...
- opstappen:
- opstap:
-
Wiktionary:
- opstappen → an Bord gehen, einsteigen, abfahren, abreisen, fortgehen, abfeuern, abschießen, losgehen, aufbrechen
- opstap → Staffel, Fahrt
Dutch
Detailed Translations for opstappen from Dutch to German
opstappen:
-
opstappen (weggaan; gaan; vertrekken; heengaan; opbreken)
verlassen; wegfahren; abreisen; seineZelteabbrechen; aufbrechen; wegreisen; fortreisen-
seineZelteabbrechen verbe (breche meine Zelt ab, brichst deine Zelt ab, bricht seine Zelt ab, brach seine zelt ab, bracht unsere Zelt ab, abgebrochen)
-
opstappen (vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; wegreizen)
abfahren; abreisen; losfahren; ausfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen; fetten; aufbrechen; einfetten; einschiffen; fortreisen; fortfahren; einschmieren-
abfahren verbe
-
einschiffen verbe (schiffe ein, schiffst ein, schifft ein, schiffte ein, schifftet ein, eingeschifft)
-
einschmieren verbe (schmiere ein, schmierst ein, schmiert ein, schmierte ein, schmiertet ein, eingeschmiert)
-
Conjugations for opstappen:
o.t.t.
- stap op
- stapt op
- stapt op
- stappen op
- stappen op
- stappen op
o.v.t.
- stapte op
- stapte op
- stapte op
- stapten op
- stapten op
- stapten op
v.t.t.
- ben opgestapt
- bent opgestapt
- is opgestapt
- zijn opgestapt
- zijn opgestapt
- zijn opgestapt
v.v.t.
- was opgestapt
- was opgestapt
- was opgestapt
- waren opgestapt
- waren opgestapt
- waren opgestapt
o.t.t.t.
- zal opstappen
- zult opstappen
- zal opstappen
- zullen opstappen
- zullen opstappen
- zullen opstappen
o.v.t.t.
- zou opstappen
- zou opstappen
- zou opstappen
- zouden opstappen
- zouden opstappen
- zouden opstappen
diversen
- stap op!
- stapt op!
- opgestapt
- opstappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opstappen:
Related Words for "opstappen":
Wiktionary Translations for opstappen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opstappen | → an Bord gehen; einsteigen | ↔ board — to step or climb |
• opstappen | → abfahren; abreisen; fortgehen; abfeuern; abschießen; losgehen; aufbrechen | ↔ partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase : |
opstappen form of opstap:
Translation Matrix for opstap:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Stufe | opstap | autoped; fase; laag; niveau; opstapje; peil; plan; stand; step; terras; traptrede; trede; tree; werkstroomfase |