Summary
Dutch to German: more detail...
- vastmaken:
-
Wiktionary:
- vastmaken → befestigen
- vastmaken → heften, anheften, befestigen, festmachen, anbrennen, festsetzen, fixieren, binden, verbinden, anschließen, bestimmen, definieren, festlegen, knoten, verknüpfen, einbinden
Dutch
Detailed Translations for vastmaken from Dutch to German
vastmaken:
-
vastmaken (aan elkaar bevestigen)
-
vastmaken (vastleggen; bevestigen; verzekeren; verbinden; vastzetten; vastbinden)
befestigen; verankern; dokumentieren; festbinden; festmachen; festhalten; anlegen; heften; anbinden; anketten-
dokumentieren verbe (dokumentiere, dokumentierst, dokumentiert, dokumentierte, dokumentiertet, dokumentiert)
-
vastmaken (knevelen; binden; vastbinden; strikken; knopen)
-
vastmaken (ergens aan bevestigen; bevestigen; vastzetten)
-
vastmaken (vastmeren; aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; afmeren)
-
vastmaken
Conjugations for vastmaken:
o.t.t.
- maak vast
- maakt vast
- maakt vast
- maken vast
- maken vast
- maken vast
o.v.t.
- maakte vast
- maakte vast
- maakte vast
- maakten vast
- maakten vast
- maakten vast
v.t.t.
- heb vastgemaakt
- hebt vastgemaakt
- heeft vastgemaakt
- hebben vastgemaakt
- hebben vastgemaakt
- hebben vastgemaakt
v.v.t.
- had vastgemaakt
- had vastgemaakt
- had vastgemaakt
- hadden vastgemaakt
- hadden vastgemaakt
- hadden vastgemaakt
o.t.t.t.
- zal vastmaken
- zult vastmaken
- zal vastmaken
- zullen vastmaken
- zullen vastmaken
- zullen vastmaken
o.v.t.t.
- zou vastmaken
- zou vastmaken
- zou vastmaken
- zouden vastmaken
- zouden vastmaken
- zouden vastmaken
en verder
- ben vastgemaakt
- bent vastgemaakt
- is vastgemaakt
- zijn vastgemaakt
- zijn vastgemaakt
- zijn vastgemaakt
diversen
- maak vast!
- maakt vast!
- vastgemaakt
- vastmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vastmaken (bevestiging)
Translation Matrix for vastmaken:
Wiktionary Translations for vastmaken:
vastmaken
Cross Translation:
verb
-
etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vastmaken | → heften; anheften | ↔ append — To hang or attach to, as by a string |
• vastmaken | → befestigen; festmachen | ↔ fasten — to attach or connect in a secure manner |
• vastmaken | → anbrennen; befestigen; festsetzen; fixieren; binden; verbinden; anschließen | ↔ attacher — fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir. |
• vastmaken | → befestigen; festsetzen; fixieren; bestimmen; definieren; festlegen | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |
• vastmaken | → knoten; binden; verbinden | ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien. |
• vastmaken | → binden; verbinden; verknüpfen; einbinden | ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire. |