Summary
Dutch to German: more detail...
- waarmaken:
-
Wiktionary:
- waarmaken → wahrmachen, wahr machen
- waarmaken → begründen, beweisen, erhärten, demonstrieren, darstellen, vorführen, beglaubigen, bescheinigen, bezeugen, bestätigen, belegen, beteuern, Zeugnis ablegen, zeugen, erweisen, argumentieren, rechtfertigen
Dutch
Detailed Translations for waarmaken from Dutch to German
waarmaken:
-
waarmaken
verwirklichen; wahrmachen-
verwirklichen verbe (verwirkliche, verwirklichst, verwirklicht, verwirklichte, verwirklichtet, verwirklicht)
-
wahrmachen verbe
-
Conjugations for waarmaken:
o.t.t.
- maak waar
- maakt waar
- maakt waar
- maken waar
- maken waar
- maken waar
o.v.t.
- maakte waar
- maakte waar
- maakte waar
- maakten waar
- maakten waar
- maakten waar
v.t.t.
- heb waargemaakt
- hebt waargemaakt
- heeft waargemaakt
- hebben waargemaakt
- hebben waargemaakt
- hebben waargemaakt
v.v.t.
- had waargemaakt
- had waargemaakt
- had waargemaakt
- hadden waargemaakt
- hadden waargemaakt
- hadden waargemaakt
o.t.t.t.
- zal waarmaken
- zult waarmaken
- zal waarmaken
- zullen waarmaken
- zullen waarmaken
- zullen waarmaken
o.v.t.t.
- zou waarmaken
- zou waarmaken
- zou waarmaken
- zouden waarmaken
- zouden waarmaken
- zouden waarmaken
diversen
- maak waar!
- maakt waar!
- waargemaakt
- waarmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for waarmaken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
verwirklichen | waarmaken | bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; verwezenlijken |
wahrmachen | waarmaken |
Wiktionary Translations for waarmaken:
waarmaken
Cross Translation:
verb
-
tot een realiteit maken
- waarmaken → wahrmachen; wahr machen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• waarmaken | → begründen; beweisen; erhärten; demonstrieren; darstellen; vorführen; beglaubigen; bescheinigen; bezeugen; bestätigen; belegen; beteuern; Zeugnis ablegen; zeugen; erweisen | ↔ démontrer — prouver d’une manière évidente et convaincante. |
• waarmaken | → argumentieren; begründen; belegen; beweisen; erhärten; rechtfertigen | ↔ prouver — établir la vérité de quelque chose par le raisonnement ou par le témoignage. |