Summary
Dutch to German: more detail...
- noodzaak:
- noodzaken:
-
Wiktionary:
- noodzaak → Notwendigkeit
- noodzaak → Notwendigkeit
- noodzaken → aufdrängen, aufnötigen, dringen, aufdringen, antun, anziehen, auflegen, anlegen, zwingen, anmuten, andrehen
Dutch
Detailed Translations for noodzaak from Dutch to German
noodzaak:
-
de noodzaak (elementaire zaak)
Translation Matrix for noodzaak:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Notsache | elementaire zaak; noodzaak | |
elementare Sache | elementaire zaak; noodzaak |
Related Words for "noodzaak":
Wiktionary Translations for noodzaak:
noodzaak
Cross Translation:
noun
noodzaak
-
iets moeten hebben voor vaak praktische of medische redenen
- noodzaak → Notwendigkeit
noun
-
eine unvermeidliche Handlung oder Unterlassung, Entscheidung beziehungsweise Gegenstand
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• noodzaak | → Notwendigkeit | ↔ nécessité — caractère de ce qui est absolument obligatoire, indispensable, de ce dont on ne peut se passer. |
noodzaak form of noodzaken:
-
noodzaken (door iets genoodzaakt worden; nopen)
Conjugations for noodzaken:
o.t.t.
- noodzaak
- noodzaakt
- noodzaakt
- noodzaken
- noodzaken
- noodzaken
o.v.t.
- noodzaakte
- noodzaakte
- noodzaakte
- noodzaakten
- noodzaakten
- noodzaakten
v.t.t.
- ben genoodzaakt
- bent genoodzaakt
- is genoodzaakt
- zijn genoodzaakt
- zijn genoodzaakt
- zijn genoodzaakt
v.v.t.
- was genoodzaakt
- was genoodzaakt
- was genoodzaakt
- waren genoodzaakt
- waren genoodzaakt
- waren genoodzaakt
o.t.t.t.
- zal noodzaken
- zult noodzaken
- zal noodzaken
- zullen noodzaken
- zullen noodzaken
- zullen noodzaken
o.v.t.t.
- zou noodzaken
- zou noodzaken
- zou noodzaken
- zouden noodzaken
- zouden noodzaken
- zouden noodzaken
diversen
- noodzaak!
- noodzaakt!
- genoodzaakt
- noodzakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for noodzaken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
durch etwas genötigt werden | door iets genoodzaakt worden; noodzaken; nopen | |
erpressen | door iets genoodzaakt worden; noodzaken; nopen | afdwingen; afpersen; binden; chanteren; dwingen; forceren; intimideren; knevelen; knopen; onder druk zetten; strikken; vastbinden; vastmaken |
nötigen | door iets genoodzaakt worden; noodzaken; nopen | dwingen; dwingen te doen; influisteren; ingeven; souffleren |
zwingen | door iets genoodzaakt worden; noodzaken; nopen | dwingen; dwingen te doen |
Related Words for "noodzaken":
Wiktionary Translations for noodzaken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• noodzaken | → aufdrängen; aufnötigen; dringen; aufdringen; antun; anziehen; auflegen; anlegen; zwingen; anmuten; andrehen | ↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens |