Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. uitsluitend:
  2. uitsluiten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitsluitend from Dutch to German

uitsluitend:

uitsluitend adj

  1. uitsluitend (alleen; exclusief; enkel; enig)

Translation Matrix for uitsluitend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
ausschließlich alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend behoudens; exclusief; louter; speciaal
exklusiv alleen; enig; enkel; exclusief; uitsluitend apart; bijzonder; enig; enig in zijn soort; exclusief; onvergelijkbaar; onvergelijkelijk; select; speciaal; uniek

Related Definitions for "uitsluitend":

  1. enkel en alleen1
    • deze schommel is uitsluitend voor kinderen1

Wiktionary Translations for uitsluitend:

uitsluitend
adjective
  1. geen ruimte voor andere mogelijkheden latend

Cross Translation:
FromToVia
uitsluitend ausschließlich; exklusiv exclusively — to the exclusion of anything or anyone else
uitsluitend nur; allein; bloß; lediglich; erst; einfach seulement — Uniquement, rien que… (sens général)

uitsluiten:

uitsluiten verbe (sluit uit, sloot uit, sloten uit, uitgesloten)

  1. uitsluiten (buitensluiten)
    ausschließen; aussperren
    • ausschließen verbe (schließe aus, schließt aus, schloß aus, schloßt aus, ausgeschlossen)
    • aussperren verbe (sperre aus, sperrst aus, sperrt aus, sperrte aus, sperrtet aus, ausgesperrt)
  2. uitsluiten (diskwalificeren; royeren)
    disqualifizieren; löschen; ausschließen; tilgen; aussperren
    • disqualifizieren verbe (disqualifiziere, disqualifizierst, disqualifiziert, disqualifizierte, disqualifiziertet, disqualifiziert)
    • löschen verbe (lösche, löschst, löscht, löschte, löschtet, gelöscht)
    • ausschließen verbe (schließe aus, schließt aus, schloß aus, schloßt aus, ausgeschlossen)
    • tilgen verbe (tilge, tilgst, tilgt, tilgte, tilgtet, getilgt)
    • aussperren verbe (sperre aus, sperrst aus, sperrt aus, sperrte aus, sperrtet aus, ausgesperrt)

Conjugations for uitsluiten:

o.t.t.
  1. sluit uit
  2. sluit uit
  3. sluit uit
  4. sluiten uit
  5. sluiten uit
  6. sluiten uit
o.v.t.
  1. sloot uit
  2. sloot uit
  3. sloot uit
  4. sloten uit
  5. sloten uit
  6. sloten uit
v.t.t.
  1. heb uitgesloten
  2. hebt uitgesloten
  3. heeft uitgesloten
  4. hebben uitgesloten
  5. hebben uitgesloten
  6. hebben uitgesloten
v.v.t.
  1. had uitgesloten
  2. had uitgesloten
  3. had uitgesloten
  4. hadden uitgesloten
  5. hadden uitgesloten
  6. hadden uitgesloten
o.t.t.t.
  1. zal uitsluiten
  2. zult uitsluiten
  3. zal uitsluiten
  4. zullen uitsluiten
  5. zullen uitsluiten
  6. zullen uitsluiten
o.v.t.t.
  1. zou uitsluiten
  2. zou uitsluiten
  3. zou uitsluiten
  4. zouden uitsluiten
  5. zouden uitsluiten
  6. zouden uitsluiten
en verder
  1. ben uitgesloten
  2. bent uitgesloten
  3. is uitgesloten
  4. zijn uitgesloten
  5. zijn uitgesloten
  6. zijn uitgesloten
diversen
  1. sluit uit!
  2. sluit uit!
  3. uitgesloten
  4. uitsluitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitsluiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
ausschließen buitensluiting
VerbRelated TranslationsOther Translations
ausschließen buitensluiten; diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren; uitzonderen
aussperren buitensluiten; diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren; uitzonderen
disqualifizieren diskwalificeren; royeren; uitsluiten iemand schrappen; royeren
löschen diskwalificeren; royeren; uitsluiten blussen; doven; lessen; lossen; smoren; stillen; uitblussen; uitdoven; uitladen; uitschakelen; verwijderen
tilgen diskwalificeren; royeren; uitsluiten aflossen; betalen; delgen; inlossen; loshaken; remplaceren; tenietdoen; vereffenen; vernietigen; vernieuwen; vervangen; verwisselen; voldoen

Wiktionary Translations for uitsluiten:

uitsluiten
verb
  1. niet langer tot de mogelijkheden rekenen

Cross Translation:
FromToVia
uitsluiten ausschließen rule out — to make something impossible