Summary
Dutch to German: more detail...
- verschieten:
-
Wiktionary:
- verschiet → Zukunft, Zukünftige, Bevorstehende
- verschieten → erblassen, verblassen
Dutch
Detailed Translations for verschiet from Dutch to German
verschiet form of verschieten:
-
verschieten (vaal worden; vervagen; vervalen; verkleuren)
Conjugations for verschieten:
o.t.t.
- verschiet
- verschiet
- verschiet
- verschieten
- verschieten
- verschieten
o.v.t.
- verschoot
- verschoot
- verschoot
- verschoten
- verschoten
- verschoten
v.t.t.
- heb verschoten
- hebt verschoten
- heeft verschoten
- hebben verschoten
- hebben verschoten
- hebben verschoten
v.v.t.
- had verschoten
- had verschoten
- had verschoten
- hadden verschoten
- hadden verschoten
- hadden verschoten
o.t.t.t.
- zal verschieten
- zult verschieten
- zal verschieten
- zullen verschieten
- zullen verschieten
- zullen verschieten
o.v.t.t.
- zou verschieten
- zou verschieten
- zou verschieten
- zouden verschieten
- zouden verschieten
- zouden verschieten
diversen
- verschiet!
- verschiet!
- verschoten
- verschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verschieten:
Wiktionary Translations for verschieten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verschieten | → erblassen; verblassen | ↔ pâlir — devenir pâle. |
Wiktionary Translations for verschiet:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verschiet | → Zukunft | ↔ avenir — futur, ce qui devoir arriver. |
• verschiet | → Zukünftige; Bevorstehende | ↔ futur — période constituer des évènements à venir. Ce qui sera. |