Summary
Dutch to German: more detail...
- voltrekken:
-
Wiktionary:
- voltrekken → ausführen, bestehen, erfüllen, leisten, begünstigen, beschirmen, protektieren, schützen, beschützen, geloben, verheißen, versprechen, zusagen, bestellen, bürgen, Gewähr leisten, haften, verbürgen, behaupten, bestätigen, vergewissern, versichern, beteuern, zusichern, sicherstellen, ausrichten, verwirklichen, bewerkstelligen, vollbringen, durchführen, zustande bringen, vornehmen
Dutch
Detailed Translations for voltrekken from Dutch to German
voltrekken:
-
voltrekken
vollziehen; vollstrecken-
vollstrecken verbe (vollstrecke, vollstreckst, vollstreckt, vollstreckte, vollstrecktet, vollgestreckt)
Conjugations for voltrekken:
o.t.t.
- voltrek
- voltrekt
- voltrekt
- voltrekken
- voltrekken
- voltrekken
o.v.t.
- voltrok
- voltrok
- voltrok
- voltrokken
- voltrokken
- voltrokken
v.t.t.
- heb voltrokken
- hebt voltrokken
- heeft voltrokken
- hebben voltrokken
- hebben voltrokken
- hebben voltrokken
v.v.t.
- had voltrokken
- had voltrokken
- had voltrokken
- hadden voltrokken
- hadden voltrokken
- hadden voltrokken
o.t.t.t.
- zal voltrekken
- zult voltrekken
- zal voltrekken
- zullen voltrekken
- zullen voltrekken
- zullen voltrekken
o.v.t.t.
- zou voltrekken
- zou voltrekken
- zou voltrekken
- zouden voltrekken
- zouden voltrekken
- zouden voltrekken
diversen
- voltrek!
- voltrekt!
- voltrokken
- voltrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for voltrekken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
vollstrecken | voltrekken | executeren; ter dood brengen; terechtstellen |
vollziehen | voltrekken | aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; doen; executeren; handelen; ter dood brengen; terechtstellen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; volvoeren |
Wiktionary Translations for voltrekken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• voltrekken | → ausführen; bestehen; erfüllen; leisten | ↔ accomplir — achever entièrement. |
• voltrekken | → begünstigen; beschirmen; protektieren; schützen; beschützen; geloben; verheißen; versprechen; zusagen; ausführen; bestellen; erfüllen; leisten; bürgen; Gewähr leisten; haften; verbürgen; behaupten; bestätigen; vergewissern; versichern; beteuern; zusichern; sicherstellen | ↔ assurer — rendre stable. |
• voltrekken | → ausführen; bestellen; erfüllen; leisten; ausrichten; verwirklichen; bewerkstelligen; vollbringen; durchführen; zustande bringen; vornehmen | ↔ réaliser — construire |