Summary
Dutch to German: more detail...
- calculeren:
-
Wiktionary:
- calculeren → kalkulieren, berechnen, ausrechnen
- calculeren → erachten, kalkulieren, rechnen, berechnen, planen, vorhaben
Dutch
Detailed Translations for calculeren from Dutch to German
calculeren:
-
calculeren (uitrekenen; berekenen; becijferen; uitwerken)
kalkulieren; berechnen; ausarbeiten; veranschlagen; überschlagen-
ausarbeiten verbe (arbeite aus, arbeitest aus, arbeitet aus, arbeitete aus, arbeitetet aus, ausgearbeitet)
-
veranschlagen verbe (veranschlage, veranschlägst, veränschagt, veranschlug, veranschlugt, verangeschlagen)
-
überschlagen verbe (überschlage, überschlägst, überschlägt, überschlug, überschlugt, übergeschlagen)
Conjugations for calculeren:
o.t.t.
- calculeer
- calculeert
- calculeert
- calculeren
- calculeren
- calculeren
o.v.t.
- calculeerde
- calculeerde
- calculeerde
- calculeerden
- calculeerden
- calculeerden
v.t.t.
- heb gecalculeerd
- hebt gecalculeerd
- heeft gecalculeerd
- hebben gecalculeerd
- hebben gecalculeerd
- hebben gecalculeerd
v.v.t.
- had gecalculeerd
- had gecalculeerd
- had gecalculeerd
- hadden gecalculeerd
- hadden gecalculeerd
- hadden gecalculeerd
o.t.t.t.
- zal calculeren
- zult calculeren
- zal calculeren
- zullen calculeren
- zullen calculeren
- zullen calculeren
o.v.t.t.
- zou calculeren
- zou calculeren
- zou calculeren
- zouden calculeren
- zouden calculeren
- zouden calculeren
diversen
- calculeer!
- calculeert!
- gecalculeerd
- calculerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for calculeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausarbeiten | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | preciseren; uitwerken |
berechnen | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | begroten; berekenen; ramen; schatten |
kalkulieren | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | begroten; berekenen; incalculeren; ramen; rekening houden met; schatten |
veranschlagen | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | aanslaan; adviseren; afwegen; begroten; berekenen; iets aanraden; ingeven; overdenken; overwegen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren |
überschlagen | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | adviseren; afwegen; iets aanraden; ingeven; overdenken; overslaan; overwegen; raden; suggereren |
Related Definitions for "calculeren":
Wiktionary Translations for calculeren:
calculeren
Cross Translation:
verb
-
rekenen
- calculeren → kalkulieren; berechnen; ausrechnen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• calculeren | → erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen | ↔ calculer — déterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs. |
• calculeren | → erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen; planen; vorhaben | ↔ compter — déterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul. |