Summary
Dutch
Detailed Translations for finishen from Dutch to German
finishen:
Conjugations for finishen:
o.t.t.
- finish
- finisht
- finisht
- finishen
- finishen
- finishen
o.v.t.
- finishte
- finishte
- finishte
- finishten
- finishten
- finishten
v.t.t.
- ben gefinisht
- bent gefinisht
- is gefinisht
- zijn gefinisht
- zijn gefinisht
- zijn gefinisht
v.v.t.
- was gefinisht
- was gefinisht
- was gefinisht
- waren gefinisht
- waren gefinisht
- waren gefinisht
o.t.t.t.
- zal finishen
- zult finishen
- zal finishen
- zullen finishen
- zullen finishen
- zullen finishen
o.v.t.t.
- zou finishen
- zou finishen
- zou finishen
- zouden finishen
- zouden finishen
- zouden finishen
diversen
- finish!
- finisht!
- gefinisht
- finishend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for finishen:
Related Words for "finishen":
Wiktionary Translations for finishen:
finishen
verb
-
intransitiv; Sport: an einem Wettkampf (sieg- beziehungsweise erfolgreich) teilnehmen
-
intransitiv; Pferdesport: dem Pferd bei einem Rennen im Endspurt – dem sogenannten Finish – das Letzte an Kraft abverlangen
finish:
-
de finish (finishlijn; eindpunt; einde; meet; eindstreep)
Translation Matrix for finish:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Finish | einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet | glans; glanslaag |
Ziel | einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet | bestemming; doel; doel bij voetbalwedstrijd; doel-; doeleinde; doelstelling; doelvoorziening; doelwit; eindpaal; eindpunt; goal; intentie; inzet; mikpunt; moedwil; reisbestemming; streven; voornemen |
Ziellinie | einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; meet | rooilijn |