Home ->Dictionaries ->Dutch/German ->Search: suizen

Dutch and German Search Results for: suizen

Summary

Dutch to German: more detail...

suizen:
- sausen; säuseln
Wiktionary:
- suizen → schnurren, summen

Dutch

Detailed Translations for suizen from Dutch to German

suizen:

suizen verbe (suis, suist, suiste, suisten, gesuist)

suizen (ruisen; suizelen)
sausen; säuseln
- sausen verbe (sause, sausest, saust, sauste, saustet, gesaust)
- säuseln verbe (säusele, säuselst, säuselt, säuselte, säuseltet, gesäuselt)

Conjugations for suizen:

o.t.t.

suis
suist
suist
suisen
suisen
suisen

o.v.t.

suiste
suiste
suiste
suisten
suisten
suisten

v.t.t.

ben gesuist
bent gesuist
is gesuist
zijn gesuist
zijn gesuist
zijn gesuist

v.v.t.

was gesuist
was gesuist
was gesuist
waren gesuist
waren gesuist
waren gesuist

o.t.t.t.

zal suizen
zult suizen
zal suizen
zullen suizen
zullen suizen
zullen suizen

o.v.t.t.

zou suizen
zou suizen
zou suizen
zouden suizen
zouden suizen
zouden suizen

diversen

suis!
suist!
gesuist
suizend

1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for suizen:

Verb	Related Translations	Other Translations
sausen	ruisen; suizelen; suizen	brullen; het uitgillen; kelderen; ruisen; uitroepen; uitschreeuwen; zacht ruisen; zakken
säuseln	ruisen; suizelen; suizen	draaien; fluisteren; kolken; ronddraaien; ruisen; smiespelen; smoezen; temen; zacht ruisen

Wiktionary Translations for suizen:

Cross Translation:

From	To	Via
• suizen	→ schnurren; summen	↔ ronronner — faire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.