Summary
Dutch to German: more detail...
- bepalen:
-
Wiktionary:
- bepalen → bestimmen, festlegen
- bepalen → bestimmen, festlegen, lenken, festsetzen, aufstellen, anbrennen, befestigen, fixieren, binden, verbinden, anschließen, definieren
Dutch
Detailed Translations for bepalen from Dutch to German
bepalen:
-
bepalen (inschatten; schatten; afwegen)
-
bepalen (definiëren; omschrijven)
definieren; bestimmen; festlegen; umschreiben; festsetzen; kennzeichnen-
kennzeichnen verbe (kennzeichne, kennzeichnst, kennzeichnt, kennzeichnte, kennzeichntet, gekennzeichnet)
-
bepalen (determineren; vaststellen)
bestätigen; feststellen; bestimmen; determinieren; ausmachen; bedingen; festlegen; festsetzen; festmachen-
feststellen verbe (stelle fest, stellst fest, stellt fest, stellte fest, stelltet fest, festgestellt)
-
determinieren verbe (determiniere, determinierst, determiniert, determinierte, determiniertet, determiniert)
Conjugations for bepalen:
o.t.t.
- bepaal
- bepaalt
- bepaalt
- bepalen
- bepalen
- bepalen
o.v.t.
- bepaalde
- bepaalde
- bepaalde
- bepaalden
- bepaalden
- bepaalden
v.t.t.
- heb bepaalt
- hebt bepaalt
- heeft bepaalt
- hebben bepaalt
- hebben bepaalt
- hebben bepaalt
v.v.t.
- had bepaalt
- had bepaalt
- had bepaalt
- hadden bepaalt
- hadden bepaalt
- hadden bepaalt
o.t.t.t.
- zal bepalen
- zult bepalen
- zal bepalen
- zullen bepalen
- zullen bepalen
- zullen bepalen
o.v.t.t.
- zou bepalen
- zou bepalen
- zou bepalen
- zouden bepalen
- zouden bepalen
- zouden bepalen
diversen
- bepaal!
- bepaalt!
- bepaalt
- bepalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bepalen (vaststellen)
-
bepalen (voorschrijven; beschikken; verordenen)
Translation Matrix for bepalen:
Synonyms for "bepalen":
Related Definitions for "bepalen":
Wiktionary Translations for bepalen:
bepalen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bepalen | → bestimmen; festlegen | ↔ appoint — to constitute; to ordain; to prescribe; to fix the time and place of |
• bepalen | → bestimmen | ↔ define — to determine |
• bepalen | → festlegen | ↔ determine — to ascertain definitely |
• bepalen | → lenken | ↔ govern — to exercise a determining influence on |
• bepalen | → festsetzen; festlegen; bestimmen; aufstellen | ↔ set — to determine |
• bepalen | → anbrennen; befestigen; festsetzen; fixieren; binden; verbinden; anschließen | ↔ attacher — fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir. |
• bepalen | → befestigen; festsetzen; fixieren; bestimmen; definieren; festlegen | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |