Summary
Dutch to German: more detail...
- emigreren:
-
Wiktionary:
- emigreren → emigrieren
- emigreren → auswandern
Dutch
Detailed Translations for emigreren from Dutch to German
emigreren:
-
emigreren (landverhuizen)
emigrieren; auswandern; übersiedeln-
auswandern verbe (wandere aus, wanderst aus, wandert aus, wanderte aus, wandertet aus, ausgewandert)
-
übersiedeln verbe (übersiedele, übersiedelst, übersiedelt, übersiedelte, übersiedeltet, übersiedelt)
Conjugations for emigreren:
o.t.t.
- emigreer
- emigreert
- emigreert
- emigreren
- emigreren
- emigreren
o.v.t.
- emigreerde
- emigreerde
- emigreerde
- emigreerden
- emigreerden
- emigreerden
v.t.t.
- ben geëmigreerd
- bent geëmigreerd
- is geëmigreerd
- zijn geëmigreerd
- zijn geëmigreerd
- zijn geëmigreerd
v.v.t.
- was geëmigreerd
- was geëmigreerd
- was geëmigreerd
- waren geëmigreerd
- waren geëmigreerd
- waren geëmigreerd
o.t.t.t.
- zal emigreren
- zult emigreren
- zal emigreren
- zullen emigreren
- zullen emigreren
- zullen emigreren
o.v.t.t.
- zou emigreren
- zou emigreren
- zou emigreren
- zouden emigreren
- zouden emigreren
- zouden emigreren
diversen
- emigreer!
- emigreert!
- geëmigreerd
- emigrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for emigreren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
auswandern | emigreren; landverhuizen | migreren; uit de weg gaan; uit een land wijken; uitwijken |
emigrieren | emigreren; landverhuizen | uit de weg gaan; uit een land wijken; uitwijken |
übersiedeln | emigreren; landverhuizen | verhuizen |
Wiktionary Translations for emigreren:
emigreren
Cross Translation:
verb
emigreren
-
naar het buitenland verhuizen
- emigreren → emigrieren
verb
-
(intransitiv) sein Heimatland auf Dauer verlassen, um sich in einem anderen Land niederlassen, mit dem Ziel,
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• emigreren | → auswandern | ↔ emigrate — to leave one's country in order to reside elsewhere |