Dutch
Detailed Translations for kantelen from Dutch to German
kantelen:
-
kantelen (over een kant vallen; omkantelen)
-
kantelen (wentelen; draaien; roteren; rollen; ronddraaien)
rollen; rotieren; herumwirbeln; drehen; herumschwenken; umwenden; kehren; umdrehen; herumdrehen; sich drehen; sich wälzen; kugeln; umkehren; sich herum drehen; verdrehen; transformieren-
herumwirbeln verbe (wirble herum, wirbelst herum, wirbelt herum, wirbelte herum, wirbeltet herum, herumgewirbelt)
-
herumschwenken verbe (schwenke herum, schwenkst herum, schwenkt herum, schwenkte herum, schwenktet herum, herumgeschwenkt)
-
herumdrehen verbe (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)
-
sich herum drehen verbe
-
transformieren verbe (transformiere, transformierst, transformiert, transformierte, transformiertet, transformiert)
-
kantelen (omver kiepen; kiepen; dompen)
Conjugations for kantelen:
o.t.t.
- kantel
- kantelt
- kantelt
- kantelen
- kantelen
- kantelen
o.v.t.
- kantelde
- kantelde
- kantelde
- kantelden
- kantelden
- kantelden
v.t.t.
- ben gekanteld
- bent gekanteld
- is gekanteld
- zijn gekanteld
- zijn gekanteld
- zijn gekanteld
v.v.t.
- was gekanteld
- was gekanteld
- was gekanteld
- waren gekanteld
- waren gekanteld
- waren gekanteld
o.t.t.t.
- zal kantelen
- zult kantelen
- zal kantelen
- zullen kantelen
- zullen kantelen
- zullen kantelen
o.v.t.t.
- zou kantelen
- zou kantelen
- zou kantelen
- zouden kantelen
- zouden kantelen
- zouden kantelen
en verder
- heb gekanteld
- hebt gekanteld
- heeft gekanteld
- hebben gekanteld
- hebben gekanteld
- hebben gekanteld
diversen
- kantel!
- kantelt!
- gekanteld
- kantelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kantelen:
Wiktionary Translations for kantelen:
kantelen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kantelen | → Zinne | ↔ crenellation — pattern along the top of a parapet through which arrows or other weaponry may be shot |
• kantelen | → stürzen; zu Fall bringen; umstoßen; umstürzen; umwerfen | ↔ renverser — Traductions à trier suivant le sens |
German
Detailed Translations for kantelen from German to Dutch
kantelen: (*Using Word and Sentence Splitter)
- Kante: zij; kant; zijde; kader; lijst; omranding; rand; richel; tres; galon; omzoming; passement; boordsel; oplegsel
- ölen: smeren; invetten; oliën; inoliën; vertrekken; verwijderen; weggaan; opstappen; wegtrekken; afreizen; wegreizen; doorsmeren; zalven
- kanten: kantelen; omkantelen; over een kant vallen