Summary
Dutch to German: more detail...
- uitwerken:
-
Wiktionary:
- uitwerken → kalkulieren, berechnen, ausrechnen, rechnen, umsetzen, ausführen, implementieren, erfüllen, durchführen, vollziehen, operieren, machen, tun, stellen, bereiten, wirken, einwirken, erwirken, wirksam sein, Wirkung ausüben, agieren, handeln, verfahren, vorgehen, tätig sein, sich verhalten
Dutch
Detailed Translations for uitwerken from Dutch to German
uitwerken:
-
uitwerken (preciseren)
ausarbeiten; genauerumschreiben-
ausarbeiten verbe (arbeite aus, arbeitest aus, arbeitet aus, arbeitete aus, arbeitetet aus, ausgearbeitet)
-
genauerumschreiben verbe
-
-
uitwerken (uitrekenen; berekenen; becijferen; calculeren)
kalkulieren; berechnen; ausarbeiten; veranschlagen; überschlagen-
ausarbeiten verbe (arbeite aus, arbeitest aus, arbeitet aus, arbeitete aus, arbeitetet aus, ausgearbeitet)
-
veranschlagen verbe (veranschlage, veranschlägst, veränschagt, veranschlug, veranschlugt, verangeschlagen)
-
überschlagen verbe (überschlage, überschlägst, überschlägt, überschlug, überschlugt, übergeschlagen)
Conjugations for uitwerken:
o.t.t.
- werk uit
- werkt uit
- werkt uit
- werken uit
- werken uit
- werken uit
o.v.t.
- werkte uit
- werkte uit
- werkte uit
- werkten uit
- werkten uit
- werkten uit
v.t.t.
- ben uitgewerkt
- bent uitgewerkt
- is uitgewerkt
- zijn uitgewerkt
- zijn uitgewerkt
- zijn uitgewerkt
v.v.t.
- was uitgewerkt
- was uitgewerkt
- was uitgewerkt
- waren uitgewerkt
- waren uitgewerkt
- waren uitgewerkt
o.t.t.t.
- zal uitwerken
- zult uitwerken
- zal uitwerken
- zullen uitwerken
- zullen uitwerken
- zullen uitwerken
o.v.t.t.
- zou uitwerken
- zou uitwerken
- zou uitwerken
- zouden uitwerken
- zouden uitwerken
- zouden uitwerken
diversen
- werk uit!
- werkt uit!
- uitgewerkt
- uitwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitwerken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ausarbeiten | becijferen; berekenen; calculeren; preciseren; uitrekenen; uitwerken | |
berechnen | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | begroten; berekenen; ramen; schatten |
genauerumschreiben | preciseren; uitwerken | |
kalkulieren | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | begroten; berekenen; incalculeren; ramen; rekening houden met; schatten |
veranschlagen | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | aanslaan; adviseren; afwegen; begroten; berekenen; iets aanraden; ingeven; overdenken; overwegen; raden; ramen; schatten; suggereren; taxeren |
überschlagen | becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken | adviseren; afwegen; iets aanraden; ingeven; overdenken; overslaan; overwegen; raden; suggereren |
Wiktionary Translations for uitwerken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitwerken | → kalkulieren; berechnen; ausrechnen | ↔ calculate — (transitive) to determine value |
• uitwerken | → rechnen | ↔ calculate — (intransitive) determine values or solutions |
• uitwerken | → kalkulieren | ↔ calculate — (intransitive) plan |
• uitwerken | → umsetzen; ausführen; implementieren; erfüllen; durchführen; vollziehen | ↔ implement — bring about |
• uitwerken | → operieren; machen; tun; stellen; bereiten; wirken; einwirken; erwirken; wirksam sein; Wirkung ausüben; agieren; handeln; verfahren; vorgehen; tätig sein; sich verhalten | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |