Summary
Dutch to German: more detail...
- samenvallen:
-
Wiktionary:
- samenvallen → zusammenfallen, übereinstimmen, kongruieren, koinzidieren, zusammentreffen
Dutch
Detailed Translations for samenvallen from Dutch to German
samenvallen:
-
samenvallen (samenlopen)
zusammenfallen; zusammentreffen-
zusammenfallen verbe (falle zusammen, fällst zusammen, fällt zusammen, fiel zusammen, fielet zusammen, zusammengefallen)
-
zusammentreffen verbe (treffe zusammen, triffst zusammen, trifft zusammen, traf zusammen, trafet zusammen, zusammengetroffen)
-
Conjugations for samenvallen:
o.t.t.
- val samen
- valt samen
- valt samen
- vallen samen
- vallen samen
- vallen samen
v.t.t.
- ben samengevallen
- bent samengevallen
- is samengevallen
- zijn samengevallen
- zijn samengevallen
- zijn samengevallen
v.v.t.
- was samengevallen
- was samengevallen
- was samengevallen
- waren samengevallen
- waren samengevallen
- waren samengevallen
o.t.t.t.
- zal samenvallen
- zult samenvallen
- zal samenvallen
- zullen samenvallen
- zullen samenvallen
- zullen samenvallen
o.v.t.t.
- zou samenvallen
- zou samenvallen
- zou samenvallen
- zouden samenvallen
- zouden samenvallen
- zouden samenvallen
diversen
- val samen!
- valt samen!
- samengevallen
- samenvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
samenvallen
Translation Matrix for samenvallen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Zusammenfallen | samenvallen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
zusammenfallen | samenlopen; samenvallen | bemiddelen; bouwvallig worden; in elkaar zakken; ineenstorten; ingrijpen; instorten; interfereren; interrumperen; interveniëren; invallen; inzakken; inzinken; tussenbeide komen; tussenkomen; vervallen |
zusammentreffen | samenlopen; samenvallen | bemiddelen; bijeen komen; elkaar ontmoeten; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; samenkomen; tussenbeide komen; tussenkomen |
Wiktionary Translations for samenvallen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• samenvallen | → zusammenfallen | ↔ coincide — to occupy exactly the same space |
• samenvallen | → zusammenfallen | ↔ coincide — to occur at the same time |
• samenvallen | → übereinstimmen | ↔ coincide — to correspond |
• samenvallen | → kongruieren; koinzidieren; zusammenfallen; zusammentreffen | ↔ coïncider — géométrie|fr S’ajuster l’un sur l’autre dans toutes les parties, parler de lignes, de surfaces. |