Summary
Dutch to German: more detail...
- ruzie:
- ruziën:
- ruzieën:
-
Wiktionary:
- ruzie → Streit
- ruzie → Streit, Diskussion, Streitgespräch, Auseinandersetzung, Prügelei, Radau, Schlägerei, Stunk, Wortwechsel, Zank, Krach
Dutch
Detailed Translations for ruzie from Dutch to German
ruzie:
-
de ruzie (conflict; onenigheid; botsing; twist)
der Konflikt; der Krach; die Meinungsverschiedenheit; der Zusammenstoß; der Streit; die Schlägerei; die Diskussion; die Streitigkeit; die Auseinandersetzung; die Kämpfe; der Kampf; die Kollision; Gefecht; der Anprall; Spektakel; der Twist; die Uneinigkeit; der Stoß; die Balgerei; der Zank; die Fehde; die Zwietracht; der Wortwechsel; Streitgespräch -
de ruzie (geschil; kwestie; twist)
der Streit; der Konflikt; die Meinungsverschiedenheit; die Uneinigkeit; die Streitigkeit; der Twist; die Differenz; die Auseinandersetzung; der Wortwechsel; Streitgespräch; die Zwietracht -
de ruzie (twistgesprek; dispuut; debat; woordenwisseling; geschil; redestrijd; woordenstrijd; twist; redetwist)
Translation Matrix for ruzie:
Related Words for "ruzie":
Synonyms for "ruzie":
Related Definitions for "ruzie":
Wiktionary Translations for ruzie:
ruzie
Cross Translation:
noun
-
toestand waarin men in ernstig conflict is met anderen
- ruzie → Streit
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ruzie | → Streit; Diskussion; Streitgespräch | ↔ argument — verbal dispute; a quarrel |
• ruzie | → Streit | ↔ quarrel — verbal dispute or heated argument |
• ruzie | → Auseinandersetzung; Prügelei; Radau; Schlägerei; Stunk | ↔ row — noisy argument |
• ruzie | → Wortwechsel; Zank | ↔ spat — quarrel |
• ruzie | → Krach | ↔ grabuge — (familier, fr) querelle bruyante entraînant du désordre. |
• ruzie | → Streit | ↔ querelle — contestation, démêlé, dispute mêlée d’aigreur et d’animosité. |
ruzie form of ruziën:
-
ruziën (ruzie maken; twisten; krakelen; kiften; kijven)
streiten; schimpfen; zanken; schelten; keifen; sichzanken; sichstreiten-
sichzanken verbe
-
sichstreiten verbe
Conjugations for ruziën:
o.t.t.
- ruzie
- ruziet
- ruziet
- ruziën
- ruziën
- ruziën
o.v.t.
- ruziede
- ruziede
- ruziede
- ruzieden
- ruzieden
- ruzieden
v.t.t.
- heb geruzied
- hebt geruzied
- heeft geruzied
- hebben geruzied
- hebben geruzied
- hebben geruzied
v.v.t.
- had geruzied
- had geruzied
- had geruzied
- hadden geruzied
- hadden geruzied
- hadden geruzied
o.t.t.t.
- zal ruziën
- zult ruziën
- zal ruziën
- zullen ruziën
- zullen ruziën
- zullen ruziën
o.v.t.t.
- zou ruziën
- zou ruziën
- zou ruziën
- zouden ruziën
- zouden ruziën
- zouden ruziën
diversen
- ruzie!
- ruziet!
- geruzied
- ruziënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ruziën:
ruzie form of ruzieën:
-
ruzieën (bekvechten; twisten; hakketakken; bakkeleien)
sich streiten; sich sanken-
sich streiten verbe (streite mich, streitest dich, streitet sich, stritt sich, strittet euch, sich gestritten)
-
sich sanken verbe
-
Conjugations for ruzieën:
o.t.t.
- ruzie
- ruziet
- ruziet
- ruzieën
- ruzieën
- ruzieën
o.v.t.
- ruziede
- ruziede
- ruziede
- ruzieden
- ruzieden
- ruzieden
v.t.t.
- heb geruzied
- hebt geruzied
- heeft geruzied
- hebben geruzied
- hebben geruzied
- hebben geruzied
v.v.t.
- had geruzied
- had geruzied
- had geruzied
- hadden geruzied
- hadden geruzied
- hadden geruzied
o.t.t.t.
- zal ruzieën
- zult ruzieën
- zal ruzieën
- zullen ruzieën
- zullen ruzieën
- zullen ruzieën
o.v.t.t.
- zou ruzieën
- zou ruzieën
- zou ruzieën
- zouden ruzieën
- zouden ruzieën
- zouden ruzieën
diversen
- ruzie!
- ruziet!
- geruzied
- ruzieënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ruzieën:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sich sanken | bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten | |
sich streiten | bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten |