Dutch

Detailed Translations for vomeren from Dutch to German

vomeren:

vomeren verbe (vomeer, vomeert, vomeerde, vomeerden, gevomeerd)

  1. vomeren (kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; braken)
    kotzen; erbrechen; übergeben; spucken; herauswürgen; sich übergeben; speien; sich erbrechen; ergeben
    • kotzen verbe (kotze, kotzst, kotzt, kotzte, kotztet, gekozt)
    • erbrechen verbe (erbreche, erbrichst, erbricht, erbrach, erbracht, erbrochen)
    • übergeben verbe (übergebe, übergibst, übergibt, übergab, übergabt, übergegeben)
    • spucken verbe (spucke, spuckst, spuckt, spuckte, spucktet, gespuckt)
    • sich übergeben verbe (gebe mich über, gibst dich über, gibt sich über, gab sich über, gabt euch über, sich übergegeben)
    • speien verbe (speie, speist, speit, speite, speitet, gespeit)
    • sich erbrechen verbe (erbreche mich, erbrichst dich, erbricht sich, erbrach sich, erbracht euch, sich erbrochen)
    • ergeben verbe (ergebe, ergibst, ergibt, ergab, ergabt, ergeben)

Conjugations for vomeren:

o.t.t.
  1. vomeer
  2. vomeert
  3. vomeert
  4. vomeren
  5. vomeren
  6. vomeren
o.v.t.
  1. vomeerde
  2. vomeerde
  3. vomeerde
  4. vomeerden
  5. vomeerden
  6. vomeerden
v.t.t.
  1. heb gevomeerd
  2. hebt gevomeerd
  3. heeft gevomeerd
  4. hebben gevomeerd
  5. hebben gevomeerd
  6. hebben gevomeerd
v.v.t.
  1. had gevomeerd
  2. had gevomeerd
  3. had gevomeerd
  4. hadden gevomeerd
  5. hadden gevomeerd
  6. hadden gevomeerd
o.t.t.t.
  1. zal vomeren
  2. zult vomeren
  3. zal vomeren
  4. zullen vomeren
  5. zullen vomeren
  6. zullen vomeren
o.v.t.t.
  1. zou vomeren
  2. zou vomeren
  3. zou vomeren
  4. zouden vomeren
  5. zouden vomeren
  6. zouden vomeren
diversen
  1. vomeer!
  2. vomeert!
  3. gevomeerd
  4. vomerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vomeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
erbrechen braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren braken; kotsen; onwel worden; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken
ergeben braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren opbrengen; opleveren; overgeven; strijd opgeven; zich overgeven
herauswürgen braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren
kotzen braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken
sich erbrechen braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken
sich übergeben braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; toegeven; uitbraken; zich over geven
speien braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren braken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken
spucken braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren braken; knorren; knorrend geluid maken; kotsen; overgeven; spugen; spuwen; uitbraken; uitspugen; uitspuwen
übergeben braken; kotsen; overgeven; spugen; uitbraken; vomeren afstaan; capituleren; delegeren; opgeven; overdragen; overgeven; spugen; spuwen; strijd opgeven; uitleveren; zich overgeven
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ergeben aanhankelijk; dierbaar; favoriete; geselecteerd; lievelings; lijdzaam; toegenegen; verkoren

Wiktionary Translations for vomeren:


External Machine Translations: