Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bruinen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bruinen from Dutch to German

bruinen:

bruinen verbe (bruin, bruint, bruinde, bruinden, gebruind)

  1. bruinen (bronzen)
    bräunen
    • bräunen verbe (bräune, bräunst, bräunt, bräunte, bräuntet, gebräunt)

Conjugations for bruinen:

o.t.t.
  1. bruin
  2. bruint
  3. bruint
  4. bruinen
  5. bruinen
  6. bruinen
o.v.t.
  1. bruinde
  2. bruinde
  3. bruinde
  4. bruinden
  5. bruinden
  6. bruinden
v.t.t.
  1. ben gebruind
  2. bent gebruind
  3. is gebruind
  4. zijn gebruind
  5. zijn gebruind
  6. zijn gebruind
v.v.t.
  1. was gebruind
  2. was gebruind
  3. was gebruind
  4. waren gebruind
  5. waren gebruind
  6. waren gebruind
o.t.t.t.
  1. zal bruinen
  2. zult bruinen
  3. zal bruinen
  4. zullen bruinen
  5. zullen bruinen
  6. zullen bruinen
o.v.t.t.
  1. zou bruinen
  2. zou bruinen
  3. zou bruinen
  4. zouden bruinen
  5. zouden bruinen
  6. zouden bruinen
diversen
  1. bruin!
  2. bruint!
  3. gebruind
  4. bruinend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bruinen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bräunen bronzen; bruinen fruiten

Wiktionary Translations for bruinen:


Cross Translation:
FromToVia
bruinen bräunen; braun werden; sich bräunen bronzerrendre dur et résistant comme le bronze.