Dutch

Detailed Translations for staart from Dutch to German

staart:

staart [de ~ (m)] nom

  1. de staart (staartvormige haardracht; paardenstaart)
    der Schweif; der Zopf; die Flechte
  2. de staart

Translation Matrix for staart:

NounRelated TranslationsOther Translations
Flechte paardenstaart; staart; staartvormige haardracht eczeem; huiduitslag; korstmos; uitslag
Schweif paardenstaart; staart; staartvormige haardracht
Zopf paardenstaart; staart; staartvormige haardracht haarstreng; haarvlecht; streng
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Unterlänge staart

Related Words for "staart":


Wiktionary Translations for staart:

staart
noun
  1. een verlengstuk van de ruggengraat bij sommige dieren
  2. het achterste stuk van een vliegtuig of een auto
staart
noun
  1. hinterer Körperfortsatz bei Tieren

Cross Translation:
FromToVia
staart Schwanz; Schweif; Sterz; Stert; Zagel; Bürzel; Rute; Schwänzchen; Schwänzlein tail — appendage of an animal
staart Schweif tail — comet tail
staart Schwanz; Bürzel; Fahne; Lunte; Rute; Schleppe; Schweif; Sterz; Wedel queue — Appendice postérieur
staart Zopf tresse — Assemblage de petits cordons, etc. entrelacés

staren:

staren verbe (staar, staart, staarde, staarden, gestaard)

  1. staren (aanstaren)
    starren; stieren
    • starren verbe (starre, starrst, starrt, starrte, starrtet, gestarrt)
    • stieren verbe (stiere, stierst, stiert, stierte, stiertet, gestiert)
  2. staren (aanschouwen; zien; opmerken; )
    sehen; gucken; anschauen; schauen; ansehen; betrachten; wahrnehmen
    • sehen verbe (sehe, siehst, sieht, sah, saht, gesehen)
    • gucken verbe (gucke, guckst, guckt, guckte, gucktet, geguckt)
    • anschauen verbe (schaue an, schaust an, schaut an, schaute an, schautet an, angeschaut)
    • schauen verbe (schaue, schaust, schaut, schaute, schautet, geschaut)
    • ansehen verbe (sehe an, siehst an, sieht an, sah an, saht an, angesehen)
    • betrachten verbe (betrachte, betrachtest, betrachtet, betrachtete, betrachtetet, betrachtet)
    • wahrnehmen verbe (nehme wahr, nimmst wahr, nimmt wahr, nahmt war, wahrgenommen)
  3. staren (turen)
    anglotzen; starren; stieren
    • anglotzen verbe (glotze an, glotzt an, glotzte an, glotztet an, angeglotzt)
    • starren verbe (starre, starrst, starrt, starrte, starrtet, gestarrt)
    • stieren verbe (stiere, stierst, stiert, stierte, stiertet, gestiert)

Conjugations for staren:

o.t.t.
  1. staar
  2. staart
  3. staart
  4. staren
  5. staren
  6. staren
o.v.t.
  1. staarde
  2. staarde
  3. staarde
  4. staarden
  5. staarden
  6. staarden
v.t.t.
  1. heb gestaard
  2. hebt gestaard
  3. heeft gestaard
  4. hebben gestaard
  5. hebben gestaard
  6. hebben gestaard
v.v.t.
  1. had gestaard
  2. had gestaard
  3. had gestaard
  4. hadden gestaard
  5. hadden gestaard
  6. hadden gestaard
o.t.t.t.
  1. zal staren
  2. zult staren
  3. zal staren
  4. zullen staren
  5. zullen staren
  6. zullen staren
o.v.t.t.
  1. zou staren
  2. zou staren
  3. zou staren
  4. zouden staren
  5. zouden staren
  6. zouden staren
en verder
  1. ben gestaard
  2. bent gestaard
  3. is gestaard
  4. zijn gestaard
  5. zijn gestaard
  6. zijn gestaard
diversen
  1. staar!
  2. staart!
  3. gestaard
  4. starend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for staren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anglotzen staren; turen aangapen; aanstaren
anschauen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; opletten; toeschouwen; toezien
ansehen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; opletten; toekijken; toeschouwen; toezien
betrachten aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; afwegen; bekijken; beschouwen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; dood kunnen vallen; gadeslaan; inspecteren; kijken; op het oog hebben; overdenken; overwegen; overzien; schouwen; toeschouwen; van plan zijn
gucken aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanzien; bekijken; gadeslaan; koekeloeren; naar boven kijken; naar boven zien; op het oog hebben; opkijken; opzien; toeschouwen; verrast opkijken
schauen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bezichtigen; bezien; kijken; schouwen; toekijken; toeschouwen
sehen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; bezichtigen; bezien; gadeslaan; gewaarworden; horen; merken; observeren; ontwaren; signaleren; toekijken; voelen; waarnemen; zien
starren aanstaren; staren; turen aangapen; aanstaren; doelloos kijken; staarogen; stijf staan; stokstijf staan
stieren aanstaren; staren; turen aangapen; aanstaren; staarogen; wezenloos kijken
wahrnehmen aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanvoelen; aanzien; bekijken; beleven; bemerken; bespeuren; ervaren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ondervinden; ontwaren; opmerken; signaleren; te zien krijgen; voelen; voorvoelen; waarnemen; zien

Related Words for "staren":


Related Definitions for "staren":

  1. er strak naar kijken zonder iets te zien1
    • zij staarde naar de wolken1

Wiktionary Translations for staren:


Cross Translation:
FromToVia
staren anstarren gaze — To stare intently or earnestly
staren starren; anstarren stare — To look fixedly

Related Translations for staart