Summary
Dutch to German: more detail...
- aanzwellen:
-
Wiktionary:
- aanzwellen → anschwellen
- aanzwellen → schwellen
Dutch
Detailed Translations for aanzwellen from Dutch to German
aanzwellen:
-
aanzwellen (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
zunehmen; vergrößern; steigern; ansteigen; vermehren; ausbreiten; anschwellen; ausdehnen; ausweiten; aufstocken-
anschwellen verbe (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
Conjugations for aanzwellen:
o.t.t.
- zwel aan
- zwelt aan
- zwelt aan
- zwellen aan
- zwellen aan
- zwellen aan
o.v.t.
- zwol aan
- zwol aan
- zwol aan
- zwollen aan
- zwollen aan
- zwollen aan
v.t.t.
- ben aangezwollen
- bent aangezwollen
- is aangezwollen
- zijn aangezwollen
- zijn aangezwollen
- zijn aangezwollen
v.v.t.
- was aangezwollen
- was aangezwollen
- was aangezwollen
- waren aangezwollen
- waren aangezwollen
- waren aangezwollen
o.t.t.t.
- zal aanzwellen
- zult aanzwellen
- zal aanzwellen
- zullen aanzwellen
- zullen aanzwellen
- zullen aanzwellen
o.v.t.t.
- zou aanzwellen
- zou aanzwellen
- zou aanzwellen
- zouden aanzwellen
- zouden aanzwellen
- zouden aanzwellen
diversen
- zwel aan!
- zwelt aan!
- aangezwollen
- aanzwellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanzwellen
Translation Matrix for aanzwellen:
Wiktionary Translations for aanzwellen:
aanzwellen
Cross Translation:
verb
-
toenemen in omvang, luidheid of intensiteit
- aanzwellen → anschwellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanzwellen | → schwellen | ↔ swell — intransitive: to become bigger, especially due to being engorged |