Summary
Dutch to German: more detail...
- thuisbezorgen:
-
Wiktionary:
- thuisbezorgen → ins Haus liefern, ins Haus zustellen
Dutch
Detailed Translations for thuisbezorgen from Dutch to German
thuisbezorgen:
-
thuisbezorgen (bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen)
bringen; besorgen; zustellen; rundbringen; ins Haus schicken-
rundbringen verbe
-
ins Haus schicken verbe
-
thuisbezorgen (bestellen; brengen; afgeven; bezorgen; afleveren; overhandigen)
Conjugations for thuisbezorgen:
o.t.t.
- bezorg thuis
- bezorgt thuis
- bezorgt thuis
- bezorgen thuis
- bezorgen thuis
- bezorgen thuis
o.v.t.
- bezorgde thuis
- bezorgde thuis
- bezorgde thuis
- bezorgden thuis
- bezorgden thuis
- bezorgden thuis
v.t.t.
- heb thuisbezorgd
- hebt thuisbezorgd
- heeft thuisbezorgd
- hebben thuisbezorgd
- hebben thuisbezorgd
- hebben thuisbezorgd
v.v.t.
- had thuisbezorgd
- had thuisbezorgd
- had thuisbezorgd
- hadden thuisbezorgd
- hadden thuisbezorgd
- hadden thuisbezorgd
o.t.t.t.
- zal thuisbezorgen
- zult thuisbezorgen
- zal thuisbezorgen
- zullen thuisbezorgen
- zullen thuisbezorgen
- zullen thuisbezorgen
o.v.t.t.
- zou thuisbezorgen
- zou thuisbezorgen
- zou thuisbezorgen
- zouden thuisbezorgen
- zouden thuisbezorgen
- zouden thuisbezorgen
en verder
- ben thuisbezorgd
- bent thuisbezorgd
- is thuisbezorgd
- zijn thuisbezorgd
- zijn thuisbezorgd
- zijn thuisbezorgd
diversen
- bezorg thuis!
- bezorgt thuis!
- thuisbezorgd
- thuisbezorgend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for thuisbezorgen:
Wiktionary Translations for thuisbezorgen:
thuisbezorgen
verb
-
afleveren aan huis
- thuisbezorgen → ins Haus liefern; ins Haus zustellen