Summary
Dutch to German: more detail...
- uitzetten:
-
Wiktionary:
- uitzetten → sich ausdehnen, expandieren, hinaussetzen, ausweisen
- uitzetten → deportieren, abschieben, vertreiben, verweisen, ausweisen, abschalten, ausschalten, ausmachen
Dutch
Detailed Translations for uitzetten from Dutch to German
uitzetten:
-
uitzetten (deporteren)
-
uitzetten (uitbannen; verbannen; verdrijven; bannen; uitstoten; uitwijzen; verjagen; bezweren; wegjagen)
-
uitzetten (uitschakelen; uitmaken; afzetten; uitdoen)
ausschalten; absetzen; ausmachen; abstellen-
ausschalten verbe (schalte aus, schaltest aus, schaltet aus, schaltete aus, schaltetet aus, ausgeschaltet)
-
-
uitzetten (uitstippelen)
Conjugations for uitzetten:
o.t.t.
- zet uit
- zet uit
- zet uit
- zetten uit
- zetten uit
- zetten uit
o.v.t.
- zette uit
- zette uit
- zette uit
- zetten uit
- zetten uit
- zetten uit
v.t.t.
- heb uitgezet
- hebt uitgezet
- heeft uitgezet
- hebben uitgezet
- hebben uitgezet
- hebben uitgezet
v.v.t.
- had uitgezet
- had uitgezet
- had uitgezet
- hadden uitgezet
- hadden uitgezet
- hadden uitgezet
o.t.t.t.
- zal uitzetten
- zult uitzetten
- zal uitzetten
- zullen uitzetten
- zullen uitzetten
- zullen uitzetten
o.v.t.t.
- zou uitzetten
- zou uitzetten
- zou uitzetten
- zouden uitzetten
- zouden uitzetten
- zouden uitzetten
en verder
- ben uitgezet
- bent uitgezet
- is uitgezet
- zijn uitgezet
- zijn uitgezet
- zijn uitgezet
diversen
- zet uit!
- zet uit!
- uitgezet
- uitzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het uitzetten (deportatie)
-
het uitzetten (wijd worden; vergroting; het groter worden)
Translation Matrix for uitzetten:
Wiktionary Translations for uitzetten:
uitzetten
Cross Translation:
verb
-
in volume toenemen
- uitzetten → sich ausdehnen; expandieren
-
iemand dwingen een gebied of gebouw te verlaten
- uitzetten → hinaussetzen; ausweisen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitzetten | → deportieren; abschieben | ↔ deport — to evict, especially from a country |
• uitzetten | → vertreiben; verweisen; ausweisen | ↔ evict — to expel |
• uitzetten | → abschalten; ausschalten | ↔ switch off — turn switch to off position |
• uitzetten | → ausschalten; abschalten; ausmachen | ↔ turn off — switch off appliance or light |