Summary
Dutch to German: more detail...
- bezighouden:
- bezig houden:
-
Wiktionary:
- bezighouden → beschäftigen
- bezig houden → fesseln
Dutch
Detailed Translations for bezighouden from Dutch to German
bezighouden:
-
bezighouden
beschäftigen; sich beschäftigen-
beschäftigen verbe (beschäftige, beschäftigst, beschäftigt, beschäftigte, beschäftigtet, beschäftigt)
-
sich beschäftigen verbe
-
Translation Matrix for bezighouden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
beschäftigen | bezighouden | zich bezighouden met |
sich beschäftigen | bezighouden | zich bezighouden met |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
sich beschäftigen | onledig houden met |
Wiktionary Translations for bezighouden:
bezighouden
verb
-
de aandacht afleiden
- bezighouden → beschäftigen
-
iets te doen geven
- bezighouden → beschäftigen
bezighouden form of bezig houden:
-
bezig houden (iemand amuseren; vermaken)
Conjugations for bezig houden:
o.t.t.
- houd bezig
- houdt bezig
- houdt bezig
- houden bezig
- houden bezig
- houden bezig
o.v.t.
- hield bezig
- hield bezig
- hield bezig
- hielden bezig
- hielden bezig
- hielden bezig
v.t.t.
- heb bezig gehouden
- hebt bezig gehouden
- heeft bezig gehouden
- hebben bezig gehouden
- hebben bezig gehouden
- hebben bezig gehouden
v.v.t.
- had bezig gehouden
- had bezig gehouden
- had bezig gehouden
- hadden bezig gehouden
- hadden bezig gehouden
- hadden bezig gehouden
o.t.t.t.
- zal bezig houden
- zult bezig houden
- zal bezig houden
- zullen bezig houden
- zullen bezig houden
- zullen bezig houden
o.v.t.t.
- zou bezig houden
- zou bezig houden
- zou bezig houden
- zouden bezig houden
- zouden bezig houden
- zouden bezig houden
diversen
- houd bezig!
- houdt bezig!
- bezig gehouden
- bezig houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezig houden:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ableiten | bezig houden; iemand amuseren; vermaken | afleiden; deduceren; herleiden; terugvoeren |
ablenken | bezig houden; iemand amuseren; vermaken | |
amüsieren | bezig houden; iemand amuseren; vermaken | aanstaan; amuseren; believen; genieten; genot hebben van; goeddunken |
unterhalten | bezig houden; iemand amuseren; vermaken | aanstaan; amuseren; believen; bezet zijn; financieel steunen; genieten; genot hebben van; goeddunken; in gesprek zijn; onderhouden; zich bezighouden met |
zerstreuen | bezig houden; iemand amuseren; vermaken | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
unterhalten | onderhouden; verzorgd |
Wiktionary Translations for bezig houden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezig houden | → fesseln | ↔ absorb — to occupy fully (4) |