Summary
Dutch to German: more detail...
- serveren:
-
Wiktionary:
- serveren → auftragen, servieren, aufschlagen
- serveren → servieren
Dutch
Detailed Translations for serveren from Dutch to German
serveren:
-
serveren (bedienen)
-
serveren (bijgieten; inschenken; tappen; intappen; schenken)
einschenken; gießen; nachschenken; hineingießen; nachgiessen-
einschenken verbe (schenke ein, schenkst ein, schenkt ein, schenkte ein, schenktet ein, eingeschenkt)
-
nachschenken verbe
-
hineingießen verbe (gieße hinein, gießt hinein, gieß hinein, goß hinein, goßt hinein, hineingegossen)
-
Conjugations for serveren:
o.t.t.
- serveer
- serveert
- serveert
- serveren
- serveren
- serveren
o.v.t.
- serveerde
- serveerde
- serveerde
- serveerden
- serveerden
- serveerden
v.t.t.
- heb geserveerd
- hebt geserveerd
- heeft geserveerd
- hebben geserveerd
- hebben geserveerd
- hebben geserveerd
v.v.t.
- had geserveerd
- had geserveerd
- had geserveerd
- hadden geserveerd
- hadden geserveerd
- hadden geserveerd
o.t.t.t.
- zal serveren
- zult serveren
- zal serveren
- zullen serveren
- zullen serveren
- zullen serveren
o.v.t.t.
- zou serveren
- zou serveren
- zou serveren
- zouden serveren
- zouden serveren
- zouden serveren
en verder
- ben geserveerd
- bent geserveerd
- is geserveerd
- zijn geserveerd
- zijn geserveerd
- zijn geserveerd
diversen
- serveer!
- serveert!
- geserveerd
- serverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
serveren (opdienen)
Translation Matrix for serveren:
Wiktionary Translations for serveren:
serveren
Cross Translation:
verb
serveren
-
iets op tafel opdienen
-
de bal opslaan
- serveren → aufschlagen
verb
-
Gastronomie: Speisen an den Tisch des Gastes bringen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• serveren | → servieren | ↔ serve — to bring food to |