Summary
Dutch to German: more detail...
- stoeien:
-
Wiktionary:
- stoeien → raufen, herumtollen, mutwillig sein, tändeln, übermütig sein
Dutch
Detailed Translations for stoeien from Dutch to German
stoeien:
-
stoeien (ravotten; dollen; zich uitleven; wild spelen; wild rennen)
scherzen; balgen; herumtollen; toben; sich balgen; schäkern-
herumtollen verbe (tolle herum, tollst herum, tollt herum, tollte herum, tolltet herum, herumgetollt)
Conjugations for stoeien:
o.t.t.
- stoei
- stoeit
- stoeit
- stoeien
- stoeien
- stoeien
o.v.t.
- stoeide
- stoeide
- stoeide
- stoeiden
- stoeiden
- stoeiden
v.t.t.
- heb gestoeid
- hebt gestoeid
- heeft gestoeid
- hebben gestoeid
- hebben gestoeid
- hebben gestoeid
v.v.t.
- had gestoeid
- had gestoeid
- had gestoeid
- hadden gestoeid
- hadden gestoeid
- hadden gestoeid
o.t.t.t.
- zal stoeien
- zult stoeien
- zal stoeien
- zullen stoeien
- zullen stoeien
- zullen stoeien
o.v.t.t.
- zou stoeien
- zou stoeien
- zou stoeien
- zouden stoeien
- zouden stoeien
- zouden stoeien
en verder
- ben gestoeid
- bent gestoeid
- is gestoeid
- zijn gestoeid
- zijn gestoeid
- zijn gestoeid
diversen
- stoei!
- stoeit!
- gestoeid
- stoeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stoeien:
Wiktionary Translations for stoeien:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stoeien | → raufen | ↔ romp — to play roughly or energetically |
• stoeien | → herumtollen; mutwillig sein; tändeln; übermütig sein | ↔ batifoler — (familier, fr) jouer à la manière des enfants. |
• stoeien | → herumtollen; mutwillig sein; tändeln; übermütig sein | ↔ gambader — Faire des gambades. |