Summary
Dutch to German: more detail...
- afsteken:
-
Wiktionary:
- afsteken → abziehen, subtrahieren, abräumen, fortnehmen, entziehen, wegnehmen, abschneiden, abholen, abnehmen, abrechnen
Dutch
Detailed Translations for afsteken from Dutch to German
afsteken:
-
afsteken (opvallen; uitsteken; uitspringen; eruit springen; in het oog lopen)
auffallen; ausstechen; vorspringen; überragen; zur Schau stellen; hinausragen-
zur Schau stellen verbe (stelle zur Schau, stellst zur Schau, stellt zur Schau, stellte zur Schau, stelltet zur Schau, zur Schau gestellt)
-
hinausragen verbe (rage hinaus, ragst hinaus, ragt hinaus, ragte hinaus, ragtet hinaus, hinausgeragt)
-
afsteken (afvaren; wegvaren)
Conjugations for afsteken:
o.t.t.
- steek af
- steekt af
- steekt af
- steken af
- steken af
- steken af
o.v.t.
- stak af
- stak af
- stak af
- staken af
- staken af
- staken af
v.t.t.
- ben afgestoken
- bent afgestoken
- is afgestoken
- zijn afgestoken
- zijn afgestoken
- zijn afgestoken
v.v.t.
- was afgestoken
- was afgestoken
- was afgestoken
- waren afgestoken
- waren afgestoken
- waren afgestoken
o.t.t.t.
- zal afsteken
- zult afsteken
- zal afsteken
- zullen afsteken
- zullen afsteken
- zullen afsteken
o.v.t.t.
- zou afsteken
- zou afsteken
- zou afsteken
- zouden afsteken
- zouden afsteken
- zouden afsteken
diversen
- steek af!
- steekt af!
- afgestoken
- afstekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afsteken:
Wiktionary Translations for afsteken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afsteken | → abziehen; subtrahieren; abräumen; fortnehmen; entziehen; wegnehmen; abschneiden; abholen; abnehmen; abrechnen | ↔ retrancher — Traductions à vérifier et à trier |