Summary
Dutch to German: more detail...
- gedragen:
- dragen:
-
Wiktionary:
- gedragen → sich benehmen, sich verhalten
- gedragen → fungieren, benehmen, spielen, getragen
- dragen → tragen
- dragen → tragen, erbringen, unterstützen, stützen, untermauern, anhaben, stemmen, unterhalten, aufbewahren, behalten, bergen, erhalten, konservieren, fortfahren, fortführen, fortsetzen, weiterführen
Dutch
Detailed Translations for gedragen from Dutch to German
gedragen:
-
gedragen
sich benehmen-
sich benehmen verbe
-
Conjugations for gedragen:
o.t.t.
- gedraag
- gedraagt
- gedraagt
- gedragen
- gedragen
- gedragen
o.v.t.
- gedroeg
- gedroeg
- gedroeg
- gedroegen
- gedroegen
- gedroegen
v.t.t.
- heb gedragen
- hebt gedragen
- heeft gedragen
- hebben gedragen
- hebben gedragen
- hebben gedragen
v.v.t.
- had gedragen
- had gedragen
- had gedragen
- hadden gedragen
- hadden gedragen
- hadden gedragen
o.t.t.t.
- zal gedragen
- zult gedragen
- zal gedragen
- zullen gedragen
- zullen gedragen
- zullen gedragen
o.v.t.t.
- zou gedragen
- zou gedragen
- zou gedragen
- zouden gedragen
- zouden gedragen
- zouden gedragen
diversen
- gedraag!
- gedraagt!
- gedragen
- gedragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gedragen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sich benehmen | gedragen | zich gedragen |
Related Definitions for "gedragen":
Wiktionary Translations for gedragen:
gedragen
Cross Translation:
verb
-
zich ~: de manieren die iemand meest in de omgang met anderen aan de dag legt
- gedragen → sich benehmen; sich verhalten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gedragen | → fungieren; benehmen; spielen | ↔ act — to behave in a certain way |
• gedragen | → getragen | ↔ worn — past participle of wear |
dragen:
-
dragen (aan hebben)
-
dragen (uithouden; volhouden; verdragen; doorstaan; verduren; uitzingen; dulden; harden)
aushalten; tragen; ertragen; durchhalten; ausgestreckt halten; ausharren-
durchhalten verbe (halte durch, hältst durch, hält durch, hielt durch, hieltet durch, durchgehalten)
-
ausgestreckt halten verbe
-
dragen (stutten; ondersteunen; steunen; schoren; schragen)
Conjugations for dragen:
o.t.t.
- draag
- draagt
- draagt
- dragen
- dragen
- dragen
o.v.t.
- droeg
- droeg
- droeg
- droegen
- droegen
- droegen
v.t.t.
- heb gedragen
- hebt gedragen
- heeft gedragen
- hebben gedragen
- hebben gedragen
- hebben gedragen
v.v.t.
- had gedragen
- had gedragen
- had gedragen
- hadden gedragen
- hadden gedragen
- hadden gedragen
o.t.t.t.
- zal dragen
- zult dragen
- zal dragen
- zullen dragen
- zullen dragen
- zullen dragen
o.v.t.t.
- zou dragen
- zou dragen
- zou dragen
- zouden dragen
- zouden dragen
- zouden dragen
en verder
- ben gedragen
- bent gedragen
- is gedragen
- zijn gedragen
- zijn gedragen
- zijn gedragen
diversen
- draag!
- draagt!
- gedragen
- dragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dragen:
Related Definitions for "dragen":
Wiktionary Translations for dragen:
dragen
Cross Translation:
verb
dragen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dragen | → tragen | ↔ bear — carry |
• dragen | → tragen | ↔ bear — be equipped with |
• dragen | → erbringen; tragen | ↔ bear — produce |
• dragen | → tragen | ↔ carry — to transport by lifting |
• dragen | → unterstützen; stützen; untermauern | ↔ underpin — To give support to |
• dragen | → tragen; anhaben | ↔ wear — to have on (clothes) |
• dragen | → stemmen; unterhalten; unterstützen; aufbewahren; behalten; bergen; erhalten; konservieren; fortfahren; fortführen; fortsetzen; weiterführen | ↔ maintenir — tenir ferme et fixe. |