Dutch
Detailed Translations for beweren from Dutch to German
beweren:
-
beweren
-
beweren (pretenderen; verklaren; stellen; voorgeven)
behaupten; prätendieren-
prätendieren verbe (prätendiere, prätendierst, prätendiert, prätendierte, prätendiertet, prätendiert)
Conjugations for beweren:
o.t.t.
- beweer
- beweert
- beweert
- beweren
- beweren
- beweren
o.v.t.
- beweerde
- beweerde
- beweerde
- beweerden
- beweerden
- beweerden
v.t.t.
- heb beweerd
- hebt beweerd
- heeft beweerd
- hebben beweerd
- hebben beweerd
- hebben beweerd
v.v.t.
- had beweerd
- had beweerd
- had beweerd
- hadden beweerd
- hadden beweerd
- hadden beweerd
o.t.t.t.
- zal beweren
- zult beweren
- zal beweren
- zullen beweren
- zullen beweren
- zullen beweren
o.v.t.t.
- zou beweren
- zou beweren
- zou beweren
- zouden beweren
- zouden beweren
- zouden beweren
diversen
- beweer!
- beweert!
- beweerd
- bewerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beweren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Angeben | beweren | aanbrengen; klikken; overbrengen |
behauptung | beweren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
behaupten | beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven | betogen; demonstreren; iemand staande houden |
prätendieren | beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven | aanmatigen; toeëigenen; zich aanmatigen; zich verbeelden |
- | stellen |