Summary
Dutch to German: more detail...
- zich:
- tot zich nemen:
-
Wiktionary:
- zich → sich, sich distanzieren, anziehen, versprechen, verpatzen, knien, zu Kreuze kriechen, Kotau, einmischen, passieren, vorkommen
Dutch
Detailed Translations for zich from Dutch to German
zich:
-
zich (zichzelf)
Translation Matrix for zich:
Other | Related Translations | Other Translations |
sich | zich; zichzelf | |
sich selber | zich; zichzelf | |
sich selbst | zich; zichzelf |
Related Definitions for "zich":
Wiktionary Translations for zich:
zich
Cross Translation:
-
Reflexivpronomen der dritten Person Singular
-
Reflexivpronomen der dritten Person Plural
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zich | → sich distanzieren | ↔ dissociate — to part, stop associating |
• zich | → anziehen | ↔ don — put on clothes |
• zich | → versprechen; verpatzen | ↔ fluff — to make a mistake in one’s lines |
• zich | → knien | ↔ kowtow — kneel such that forehead touches ground |
• zich | → zu Kreuze kriechen; Kotau | ↔ kowtow — act submissively |
• zich | → einmischen | ↔ meddle — to interfere in affairs |
• zich | → passieren; vorkommen | ↔ occur — present itself |
• zich | → sich | ↔ se — pronom personnel de la troisième personne des deux genres et des deux nombres, utilisé comme complément d’objet d’un verbe transitif direct ou indirect. |
zich form of tot zich nemen:
tot zich nemen verbe (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)
-
tot zich nemen (verorberen; consumeren; vreten; bunkeren; nuttigen; naar binnen werken; bikken; zitten proppen; schransen; tegoed doen; eten; opeten; schrokken)
konsumieren; bunkeren; essen; hinunterschlucken; aufessen; gebrauchen; speisen; laben; schlucken; zu Abend essen; stopfen; verzehren; verwerten; auffressen; aufzehren; füttern; verspeisen; aufbrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen-
bunkeren verbe
-
hinunterschlucken verbe (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
-
aufbrauchen verbe (brauche auf, brauchst auf, braucht auf, brauchte auf, brauchtet auf, aufgebraucht)
-
hineinstopfen verbe (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
-
hinunterschlingen verbe (schlinge hinunter, schlingst hinunter, schlingt hinunter, schlang hinunter, schlangt hinunter, hinuntergeschlungen)
-
tot zich nemen (nuttigen; eten; consumeren; gebruiken; opeten; verorberen; oppeuzelen)
essen; konsumieren; gebrauchen; speisen; aufessen; aufzehren; verzehren; zu sich nehmen; aufknabbern-
zu sich nehmen verbe
-
aufknabbern verbe (knabbere auf, knabberst auf, knabbert auf, knabberte auf, knabbertet auf, aufgeknabbert)
Conjugations for tot zich nemen:
o.t.t.
- neem mij tot zich
- neemt je tot zich
- neemt zich tot zich
- nemen ons tot zich
- nemen ons tot zich
- nemen ons tot zich
o.v.t.
- me
- je
- zich
- ons
- je
- zich
v.t.t.
- ben mij tot zich genomen
- bent je tot zich genomen
- is zich tot zich genomen
- zijn ons tot zich genomen
- zijn je tot zich genomen
- zijn zich tot zich genomen
v.v.t.
- was mij tot zich genomen
- was je tot zich genomen
- was zich tot zich genomen
- waren ons tot zich genomen
- waren je tot zich genomen
- waren zich tot zich genomen
o.t.t.t.
- zal mij zich nemen
- zult je zich nemen
- zal zich zich nemen
- zullen ons zich nemen
- zullen je zich nemen
- zullen zich zich nemen
o.v.t.t.
- zou mij zich nemen
- zou je zich nemen
- zou zich zich nemen
- zouden ons zich nemen
- zouden je zich nemen
- zouden zich zich nemen
diversen
- neem je tot zich!
- neemt u tot zich!
- tot zich genomen
- tot zich nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze