Summary
Dutch to German: more detail...
- erger:
- erg:
- ergeren:
-
Wiktionary:
- erger → schlechter, schlimmer
- erg → sehr, ganz, wahrlich, an, bedeutend, bedeutsam, beträchtlich, erheblich, ernst, wichtig, Erg, stumpf, volljährig
- ergeren → ärgern, sich ärgern
- ergeren → belästigen, ärgern, stören, trüben, entrüsten, anreizen, aufhetzen, reizen, aufreizen, angreifen, herausfordern, stumpf machen, provozieren, bekümmern, betrüben, kränken, Kummer bereiten, verdrießen, quälen, entkräften, verweichlichen, ermüden
Dutch
Detailed Translations for erger from Dutch to German
erger:
-
erger (slechter)
-
erger (moeilijker)
Translation Matrix for erger:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
geringer | erger; slechter | beperkter; in mindere mate; kleiner; kleinschaliger; minder |
schlechter | erger; moeilijker; slechter | beperkter; beroerder; in mindere mate; kwader; minder |
schlimmer | erger; slechter | |
schwerer | erger; moeilijker |
Related Words for "erger":
Wiktionary Translations for erger:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• erger | → schlechter; schlimmer | ↔ worse — comparative form of bad |
erg:
-
erg (behoorlijk; in hoge mate; behoorlijke)
-
erg (hevig; heftig; krachtig; fel)
-
erg (armzalig; ellendig; rampzalig; deerniswekkend; erbarmelijk; bar)
-
erg (van bedenkelijke aard; ernstig; kwalijk)
Translation Matrix for erg:
Related Words for "erg":
Synonyms for "erg":
Antonyms for "erg":
Related Definitions for "erg":
Wiktionary Translations for erg:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• erg | → sehr; ganz; wahrlich | ↔ very — to a high degree |
• erg | → an; bedeutend; bedeutsam; beträchtlich; erheblich; ernst; wichtig | ↔ considérable — Qui attirer la considération par l’autorité, l’influence morale ou sociale. |
• erg | → Erg | ↔ erg — métrol|nocat=1 phys|fr unité de mesure de l’énergie du système CGS, définie comme le travail fait par la force de 1 dyne dans 1 centimètre, soit 10e|−7 joule, et dont le symbole est erg. |
• erg | → stumpf; an; bedeutend; bedeutsam; beträchtlich; erheblich; ernst; wichtig | ↔ grave — Qui peut avoir des conséquences fâcheuses. |
• erg | → volljährig; an; bedeutend; bedeutsam; beträchtlich; erheblich; ernst; wichtig | ↔ majeur — Plus grand ; plus important. |
ergeren:
-
ergeren (irriteren; vervelen; op de zenuwen werken)
– iets doen wat hij vervelend vindt 1
Conjugations for ergeren:
o.t.t.
- erger
- ergert
- ergert
- ergeren
- ergeren
- ergeren
o.v.t.
- ergerde
- ergerde
- ergerde
- ergerden
- ergerden
- ergerden
v.t.t.
- heb geërgerd
- hebt geërgerd
- heeft geërgerd
- hebben geërgerd
- hebben geërgerd
- hebben geërgerd
v.v.t.
- had geërgerd
- had geërgerd
- had geërgerd
- hadden geërgerd
- hadden geërgerd
- hadden geërgerd
o.t.t.t.
- zal ergeren
- zult ergeren
- zal ergeren
- zullen ergeren
- zullen ergeren
- zullen ergeren
o.v.t.t.
- zou ergeren
- zou ergeren
- zou ergeren
- zouden ergeren
- zouden ergeren
- zouden ergeren
en verder
- ben geërgerd
- bent geërgerd
- is geërgerd
- zijn geërgerd
- zijn geërgerd
- zijn geërgerd
diversen
- erger!
- ergert!
- geërgerd
- ergerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for ergeren:
Synonyms for "ergeren":
Antonyms for "ergeren":
Related Definitions for "ergeren":
Wiktionary Translations for ergeren:
ergeren
Cross Translation:
verb
-
gevoelens van onvrede veroorzaken
- ergeren → ärgern
-
zich ~ aan gevoelens van onvrede ervaren
- ergeren → sich ärgern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ergeren | → belästigen; ärgern; stören | ↔ annoy — to disturb or irritate |
• ergeren | → ärgern | ↔ peeve — annoy; vex |
• ergeren | → trüben | ↔ roil — render turbid |
• ergeren | → ärgern | ↔ vex — to annoy |
• ergeren | → entrüsten; anreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen; angreifen; herausfordern; stumpf machen; provozieren | ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse. |
• ergeren | → ärgern; bekümmern; betrüben; kränken; Kummer bereiten; verdrießen; quälen | ↔ chagriner — Causer du chagrin, rendre triste. |
• ergeren | → verdrießen; entkräften; verweichlichen; ermüden | ↔ fatiguer — affaiblir par une trop grande dépense de force. |
• ergeren | → verdrießen; ermüden | ↔ lasser — désuet|fr rendre las. |