Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. omrijden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for omrijden from Dutch to German

omrijden:

omrijden verbe (rijd om, rijdt om, reed om, reden om, omgereden)

  1. omrijden (een omweg maken)
    umfahren; einen Umweg machen

Conjugations for omrijden:

o.t.t.
  1. rijd om
  2. rijdt om
  3. rijdt om
  4. rijden om
  5. rijden om
  6. rijden om
o.v.t.
  1. reed om
  2. reed om
  3. reed om
  4. reden om
  5. reden om
  6. reden om
v.t.t.
  1. heb omgereden
  2. hebt omgereden
  3. heeft omgereden
  4. hebben omgereden
  5. hebben omgereden
  6. hebben omgereden
v.v.t.
  1. had omgereden
  2. had omgereden
  3. had omgereden
  4. hadden omgereden
  5. hadden omgereden
  6. hadden omgereden
o.t.t.t.
  1. zal omrijden
  2. zult omrijden
  3. zal omrijden
  4. zullen omrijden
  5. zullen omrijden
  6. zullen omrijden
o.v.t.t.
  1. zou omrijden
  2. zou omrijden
  3. zou omrijden
  4. zouden omrijden
  5. zouden omrijden
  6. zouden omrijden
en verder
  1. ben omgereden
  2. bent omgereden
  3. is omgereden
  4. zijn omgereden
  5. zijn omgereden
  6. zijn omgereden
diversen
  1. rijd om!
  2. rijdt om!
  3. omgereden
  4. omrijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for omrijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
einen Umweg machen een omweg maken; omrijden
umfahren een omweg maken; omrijden omverrijden; overheen rijden; overrijden

Wiktionary Translations for omrijden:


Cross Translation:
FromToVia
omrijden Umweg detour — intransitive: to make a detour