Dutch
Detailed Translations for opzien from Dutch to German
opzien:
-
het opzien (opschudding; sensatie; verwarring)
-
opzien (verrast opkijken; opkijken)
überrascht aufblicken; aufsehen; gucken; staunen; hinaufsehen; stutzen; emporblicken-
überrascht aufblicken verbe
-
hinaufsehen verbe (sehe hinauf, siehst hinauf, sieht hinauf, sah hinauf, saht hinauf, hinaufgesehen)
-
emporblicken verbe (blicke empor, blickst empor, blickt empor, blickte empor, blicktet empor, emporgeblickt)
-
Conjugations for opzien:
o.t.t.
- zie op
- ziet op
- ziet op
- zien op
- zien op
- zien op
o.v.t.
- zag op
- zag op
- zag op
- zagen op
- zagen op
- zagen op
v.t.t.
- heb opgezien
- hebt opgezien
- heeft opgezien
- hebben opgezien
- hebben opgezien
- hebben opgezien
v.v.t.
- had opgezien
- had opgezien
- had opgezien
- hadden opgezien
- hadden opgezien
- hadden opgezien
o.t.t.t.
- zal opzien
- zult opzien
- zal opzien
- zullen opzien
- zullen opzien
- zullen opzien
o.v.t.t.
- zou opzien
- zou opzien
- zou opzien
- zouden opzien
- zouden opzien
- zouden opzien
diversen
- zie op!
- ziet op!
- opgezien
- opziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opzien:
Wiktionary Translations for opzien:
opzien
verb
opzien