Dutch
Detailed Translations for aan elkaar bevestigen from Dutch to German
aan elkaar bevestigen:
aan elkaar bevestigen verbe (bevestig aan elkaar, bevestigt aan elkaar, bevestigde aan elkaar, bevestigden aan elkaar, aan elkaar bevestigd)
-
aan elkaar bevestigen (vastmaken)
Conjugations for aan elkaar bevestigen:
o.t.t.
- bevestig aan elkaar
- bevestigt aan elkaar
- bevestigt aan elkaar
- bevestigen aan elkaar
- bevestigen aan elkaar
- bevestigen aan elkaar
o.v.t.
- bevestigde aan elkaar
- bevestigde aan elkaar
- bevestigde aan elkaar
- bevestigden aan elkaar
- bevestigden aan elkaar
- bevestigden aan elkaar
v.t.t.
- heb aan elkaar bevestigd
- hebt aan elkaar bevestigd
- heeft aan elkaar bevestigd
- hebben aan elkaar bevestigd
- hebben aan elkaar bevestigd
- hebben aan elkaar bevestigd
v.v.t.
- had aan elkaar bevestigd
- had aan elkaar bevestigd
- had aan elkaar bevestigd
- hadden aan elkaar bevestigd
- hadden aan elkaar bevestigd
- hadden aan elkaar bevestigd
o.t.t.t.
- zal aan elkaar bevestigen
- zult aan elkaar bevestigen
- zal aan elkaar bevestigen
- zullen aan elkaar bevestigen
- zullen aan elkaar bevestigen
- zullen aan elkaar bevestigen
o.v.t.t.
- zou aan elkaar bevestigen
- zou aan elkaar bevestigen
- zou aan elkaar bevestigen
- zouden aan elkaar bevestigen
- zouden aan elkaar bevestigen
- zouden aan elkaar bevestigen
diversen
- bevestig aan elkaar!
- bevestigt aan elkaar!
- aan elkaar bevestigd
- aan elkaar bevestigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aan elkaar bevestigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
an einander befestigen | aan elkaar bevestigen; vastmaken | |
festmachen | aan elkaar bevestigen; vastmaken | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aanleggen; aanmeren; afbinden; afmeren; afsnoeren; bepalen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; in de val laten lopen; knopen; meren; strikken; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastsjorren; vaststellen; vastzetten; verankeren; verbinden; verzekeren |