Dutch

Detailed Translations for aankweek from Dutch to German

aankweek:


aankweken:

aankweken [znw.] nom

  1. aankweken (doen voorttelen; fokken)
    Züchten; die Zucht; die Züchtung; die Fortpflanzung
  2. aankweken (aanplanten; planten)
    Anbauen; Anpflanzen; die Anpflanzung
  3. aankweken (teelt; reproductie; voortplanting; )
    die Zucht; der Anbau

aankweken verbe (kweek aan, kweekt aan, kweekte aan, kweekten aan, aangekweekt)

  1. aankweken (telen; kweken; fokken; )
    erzeugen; kultivieren; anbauen; züchten; fortpflanzen; aufziehen; umbauen; treiben; hervorbringen; anpflanzen; aufbauen; umgestalten; ziehen; hegen; heranziehen; zeugen; umwandeln; heranbilden
    • erzeugen verbe (erzeuge, erzeugst, erzeugt, erzeugte, erzeugtet, erzeugt)
    • kultivieren verbe (kultiviere, kultivierst, kultiviert, kultivierte, kultiviertet, kultiviert)
    • anbauen verbe (baue ab, baust ab, baut ab, baute ab, bautet ab, abgebaut)
    • züchten verbe (züchte, züchtest, züchtet, züchtete, züchtetet, gezüchtet)
    • fortpflanzen verbe (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)
    • aufziehen verbe (ziehe auf, ziehst auf, zieht auf, zog auf, zogt auf, aufgezogen)
    • umbauen verbe (baue um, baust um, baut um, baute um, bautet um, umgebaut)
    • treiben verbe (treibe, treibst, treibt, trieb, triebt, getrieben)
    • hervorbringen verbe (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
    • anpflanzen verbe (pflanze an, pflanzt an, pflanzte an, pflanztet an, angepflanzt)
    • aufbauen verbe (baue auf, baust auf, baut auf, baute auf, bautet auf, aufgebaut)
    • umgestalten verbe (gestalte um, gestaltest um, gestaltet um, gestaltete um, gestaltetet um, umgestaltet)
    • ziehen verbe (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • hegen verbe (hege, hegst, hegt, hegte, hegtet, gehegt)
    • heranziehen verbe (ziehe heran, ziehst heran, zieht heran, zog heran, zogt heran, herangezogen)
    • zeugen verbe (zeuge, zeugst, zeugt, zeugte, zeugtet, gezeugt)
    • umwandeln verbe (wandele um, wandelst um, wandelt um, wandelte um, wandeltet um, umgewandelt)
    • heranbilden verbe (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)

Conjugations for aankweken:

o.t.t.
  1. kweek aan
  2. kweekt aan
  3. kweekt aan
  4. kweken aan
  5. kweken aan
  6. kweken aan
o.v.t.
  1. kweekte aan
  2. kweekte aan
  3. kweekte aan
  4. kweekten aan
  5. kweekten aan
  6. kweekten aan
v.t.t.
  1. heb aangekweekt
  2. hebt aangekweekt
  3. heeft aangekweekt
  4. hebben aangekweekt
  5. hebben aangekweekt
  6. hebben aangekweekt
v.v.t.
  1. had aangekweekt
  2. had aangekweekt
  3. had aangekweekt
  4. hadden aangekweekt
  5. hadden aangekweekt
  6. hadden aangekweekt
o.t.t.t.
  1. zal aankweken
  2. zult aankweken
  3. zal aankweken
  4. zullen aankweken
  5. zullen aankweken
  6. zullen aankweken
o.v.t.t.
  1. zou aankweken
  2. zou aankweken
  3. zou aankweken
  4. zouden aankweken
  5. zouden aankweken
  6. zouden aankweken
diversen
  1. kweek aan!
  2. kweekt aan!
  3. aangekweekt
  4. aankwekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aankweken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anbau aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; fok; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; verbouw; voortbrenging; voortplanting aanbouw; aanplant; beplanting; cultuur; erker; glazen uitbouw; kweek; kweken; planten; poten; telen; uitbouw; verbouwen
Anbauen aankweken; aanplanten; planten bevorderen; cultiveren; culture; kweken; plantage; stimuleren; telen; verbouwen
Anpflanzen aankweken; aanplanten; planten aanplant; begroeiing; culture; gewas
Anpflanzung aankweken; aanplanten; planten aanplant; aanplanting; begroeiing; gewas
Fortpflanzung aankweken; doen voorttelen; fokken aanfok; fok; fokkerij; groei; groeien; groeiproces; kweken; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
Zucht aanfok; aankweek; aankweken; aanplant; cultuur; doen voorttelen; fok; fokken; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; verbouw; voortbrenging; voortplanting aanfok; cultuur; discipline; dwang; fok; fokkerij; gebroed; gehoorzaamheid; gespuis; kweek; kweken; onderwerping; orde; teelt; telen; tucht; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
Züchten aankweken; doen voorttelen; fokken aanfok; fok; fokkerij; kweken; teelt; telen; veefokkerij; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
Züchtung aankweken; doen voorttelen; fokken kweken; telen; verbouwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
anbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aanbouwen; bijbouwen; uitbouwen
anpflanzen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aardappelen poten; poten
aufbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen arrangeren; bouwen; construeren; iets op touw zetten; inrichten; installeren; muziek componeren; opbouwen; regelen
aufziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen bouwen; construeren; een snuif nemen; foppen; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de maling nemen; insnuiven; krammen; met een kram vastmaken; met een spil omhoogwerken; omhoog heffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opentrekken; opheffen; opsnuiven; opspannen; opstijgen; opvliegen; snuiven; spannen; te pakken nemen; voor de gek houden
erzeugen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fabriceren; in het leven roepen; maken; produceren; scheppen; totstandbrengen; vervaardigen; verwekken; voortbrengen
fortpflanzen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fokken; kweken; opfokken; vermenigvuldigen; voortplanten
hegen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen beschermen; bescherming bieden; beschutten
heranbilden aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen bekwamen; coachen; harden; kneden; maken; modelleren; oefenen; ontwikkelen; tot ontwikkeling brengen; trainen; vervaardigen; vormen
heranziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen aanslepen; consulteren; lenen; ontlenen; raadplegen
hervorbringen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fokken; gebukt gaan onder; in het leven roepen; kweken; laten zien; maken; ontwerpen; openbaren; opfokken; scheppen; te voorschijn halen; tevoorschijn brengen; torsen; voor de dag halen; zich uiten
kultivieren aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen ontginnen; voor landbouw klaar maken
treiben aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen begaan; beoefenen; de liefde bedrijven; doen; functioneren; gaan staan; handelen; lenen; loskrijgen; losmaken; lostornen; omhoogrijzen; ontlenen; opstaan; per ongeluk doen; plegen; rijzen; tornen; uithalen; uitoefenen; uitrichten; uitspoken; uittrekken; uitvoeren; verrichten
umbauen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen ombouwen; verbouwen; vertimmeren
umgestalten aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen herscheppen; herstructureren; regenereren; saneren; wijzigen
umwandeln aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen iets omdraaien; inwisselen; omkeren; omruilen; omwisselen; ruilen; transformeren; verruilen; verwisselen; wisselen
zeugen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen
ziehen aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen een snuif nemen; fokken; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opfokken; opsnuiven; rukken; slepen; sleuren; snuiven; tochten; trekken
züchten aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fokken; kweken; opfokken

Wiktionary Translations for aankweken:


Cross Translation:
FromToVia
aankweken kultivieren cultivertravailler une terre pour la rendre plus fertile et pour améliorer ses productions.