Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aanmeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanmeren from Dutch to German

aanmeren:

aanmeren verbe

  1. aanmeren (vastmeren; aanleggen; vastleggen; )
    anlegen; festmachen; heften; verankern; anketten; befestigen; anbinden; festbinden; einhaken
    • anlegen verbe (lege an, legst an, legt an, legte an, legtet an, angelegt)
    • festmachen verbe (mache fest, machst fest, macht fest, machte fest, machtet fest, festgemacht)
    • heften verbe (hefte, heftest, heftet, heftete, heftetet, geheftet)
    • verankern verbe (verankere, verankerst, verankert, verankerte, verankertet, verankert)
    • anketten verbe (kette an, kettest an, kettet an, kettete an, kettetet an, angekettet)
    • befestigen verbe (befestige, befestigst, befestigt, befestigte, befestigtet, befestigt)
    • anbinden verbe (binde an, bindest an, bindet an, band an, bandet an, angebunden)
    • festbinden verbe (binde fest, bindest fest, bindet fest, band fest, bandet fest, festgebunden)
    • einhaken verbe (hake ein, hakst ein, hakt ein, hakte ein, haktet ein, eingehakt)

Translation Matrix for aanmeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
anbinden aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; ergens aan bevestigen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
anketten aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren bevestigen; vastbinden; vastketenen; vastkluisteren; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
anlegen aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan een touw vastleggen; aan land gaan; aan wal gaan; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aantrekken; beleggen; bevestigen; debarkeren; installeren; investeren; landen; monteren en aansluiten; neerkomen; ontschepen; op de grond komen; plaatsen; terechtkomen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
befestigen aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; bevestigen; ergens aan bevestigen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
einhaken aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren ergens aan hangen; inhaken; ophangen
festbinden aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren afbinden; afsnoeren; bevestigen; in de val laten lopen; strikken; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
festmachen aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; afbinden; afsnoeren; bepalen; bevestigen; determineren; ergens aan bevestigen; in de val laten lopen; knopen; strikken; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vaststellen; vastzetten; verankeren; verbinden; verzekeren
heften aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; klitten; lijmen; nieten; opplakken; opprikken; plakken; vastbinden; vasthechten; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastnaaien; vastnieten; vastplakken; vastzetten; verbinden; verzekeren
verankern aanleggen; aanmeren; afmeren; meren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verankeren; verbinden; verzekeren

Wiktionary Translations for aanmeren:


Cross Translation:
FromToVia
aanmeren anlegen berth — to bring a ship into berth
aanmeren anlegen moor — to cast anchor or become fastened
aanmeren vertäuen amarrer — Lier à l’aide d’un bout d’amarrage ou une amarre un bateau...