Summary
Dutch to German: more detail...
- aansluiten:
-
Wiktionary:
- aansluiten → anschließen, verbinden, installieren, anbrennen, befestigen, festsetzen, fixieren, binden, knoten, verknüpfen, einbinden
Dutch
Detailed Translations for aansluiten from Dutch to German
aansluiten:
-
aansluiten (bijvoegen)
-
aansluiten
– het ergens mee in contact brengen 1anschließen-
anschließen verbe
-
-
aansluiten
anschließen-
anschließen verbe
-
Conjugations for aansluiten:
o.t.t.
- sluit aan
- sluit aan
- sluit aan
- sluiten aan
- sluiten aan
- sluiten aan
o.v.t.
- sloot aan
- sloot aan
- sloot aan
- sloten aan
- sloten aan
- sloten aan
v.t.t.
- ben aangesloten
- bent aangesloten
- is aangesloten
- zijn aangesloten
- zijn aangesloten
- zijn aangesloten
v.v.t.
- was aangesloten
- was aangesloten
- was aangesloten
- waren aangesloten
- waren aangesloten
- waren aangesloten
o.t.t.t.
- zal aansluiten
- zult aansluiten
- zal aansluiten
- zullen aansluiten
- zullen aansluiten
- zullen aansluiten
o.v.t.t.
- zou aansluiten
- zou aansluiten
- zou aansluiten
- zouden aansluiten
- zouden aansluiten
- zouden aansluiten
diversen
- sluit aan!
- sluit aan!
- aangesloten
- aansluitende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aansluiten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anschließen | aansluiten; bijvoegen | |
beifügen | aansluiten; bijvoegen | aan mengsel toevoegen; bijdoen; bijmengen; bijrekenen; bijsluiten; bijtellen; bijvoegen; erbij doen; erbij optellen; erbij tellen; erbij voegen; insluiten; optellen; toevoegen; voegen |
Antonyms for "aansluiten":
Related Definitions for "aansluiten":
Wiktionary Translations for aansluiten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aansluiten | → anschließen; verbinden | ↔ connect — to join an electrical or telephone line |
• aansluiten | → anschließen; verbinden | ↔ hook up — to connect to something |
• aansluiten | → installieren | ↔ install — set something up for use |
• aansluiten | → anbrennen; befestigen; festsetzen; fixieren; binden; verbinden; anschließen | ↔ attacher — fixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir. |
• aansluiten | → knoten; binden; verbinden | ↔ nouer — lier au moyen d’un nœud, d'un lien. |
• aansluiten | → binden; verbinden; verknüpfen; einbinden | ↔ relier — lier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire. |