Dutch

Detailed Translations for aanstoot from Dutch to German

aanstoot:


aanstoten:

aanstoten verbe (stoot aan, stootte aan, stootten aan, aangestoten)

  1. aanstoten
    anstoßen
    • anstoßen verbe (stoße an, stößt an, stieß an, stießt an, angestoßen)

Conjugations for aanstoten:

o.t.t.
  1. stoot aan
  2. stoot aan
  3. stoot aan
  4. stoten aan
  5. stoten aan
  6. stoten aan
o.v.t.
  1. stootte aan
  2. stootte aan
  3. stootte aan
  4. stootten aan
  5. stootten aan
  6. stootten aan
v.t.t.
  1. heb aangestoten
  2. hebt aangestoten
  3. heeft aangestoten
  4. hebben aangestoten
  5. hebben aangestoten
  6. hebben aangestoten
v.v.t.
  1. had aangestoten
  2. had aangestoten
  3. had aangestoten
  4. hadden aangestoten
  5. hadden aangestoten
  6. hadden aangestoten
o.t.t.t.
  1. zal aanstoten
  2. zult aanstoten
  3. zal aanstoten
  4. zullen aanstoten
  5. zullen aanstoten
  6. zullen aanstoten
o.v.t.t.
  1. zou aanstoten
  2. zou aanstoten
  3. zou aanstoten
  4. zouden aanstoten
  5. zouden aanstoten
  6. zouden aanstoten
diversen
  1. stoot aan!
  2. stoot aan!
  3. aangestoten
  4. aanstotende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanstoten [znw.] nom

  1. aanstoten (porren)
    der Anstöße; Anstoßen
  2. aanstoten (proosten)

Translation Matrix for aanstoten:

NounRelated TranslationsOther Translations
Anstoßen aanstoten; porren aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
Anstössen aanstoten; proosten
Anstöße aanstoten; porren
prosten mit Getränke aanstoten; proosten
VerbRelated TranslationsOther Translations
anstoßen aanstoten aankloppen; aantikken; aftrappen; een por geven; kloppen; porren; proosten; stoten; tikken

Related Translations for aanstoot