Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afgeweekt:
  2. afweken:


Dutch

Detailed Translations for afgeweekt from Dutch to German

afgeweekt:

afgeweekt adj

  1. afgeweekt

Translation Matrix for afgeweekt:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
abgeweicht afgeweekt
durchweicht afgeweekt

afweken:

afweken verbe (week af, weekt af, weekte af, weekten af, afgeweekt)

  1. afweken
    abweichen
    • abweichen verbe (weiche ab, weichest ab, weicht ab, wich ab, wicht ab, abgewichen)
  2. afweken (losweken; afstomen)
    aufweichen
    • aufweichen verbe (weiche auf, weichst auf, weicht auf, weichte auf, weichtet auf, aufgeweicht)

Conjugations for afweken:

o.t.t.
  1. week af
  2. weekt af
  3. weekt af
  4. weken af
  5. weken af
  6. weken af
o.v.t.
  1. weekte af
  2. weekte af
  3. weekte af
  4. weekten af
  5. weekten af
  6. weekten af
v.t.t.
  1. heb afgeweekt
  2. hebt afgeweekt
  3. heeft afgeweekt
  4. hebben afgeweekt
  5. hebben afgeweekt
  6. hebben afgeweekt
v.v.t.
  1. had afgeweekt
  2. had afgeweekt
  3. had afgeweekt
  4. hadden afgeweekt
  5. hadden afgeweekt
  6. hadden afgeweekt
o.t.t.t.
  1. zal afweken
  2. zult afweken
  3. zal afweken
  4. zullen afweken
  5. zullen afweken
  6. zullen afweken
o.v.t.t.
  1. zou afweken
  2. zou afweken
  3. zou afweken
  4. zouden afweken
  5. zouden afweken
  6. zouden afweken
diversen
  1. week af!
  2. weekt af!
  3. afgeweekt
  4. afwekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afweken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
abweichen afweken afwijken; schelen; verschil maken; verschillen
aufweichen afstomen; afweken; losweken doorweken; in de week zetten; ontharden; verweken; week maken; week worden; weken; zachtmaken